nummer: 04/2391/TP
betreft: [klager] datum: 3 januari 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.J. van derWoude, namens
[...], verder te noemen klager,
tegen een beslissing van 27 september 2004 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn bovengenoemde raadsman om het beroep
schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 6 oktober 2004 verlengd tot 4 januari 2005.
2. De feiten
Klager is blijkens aantekening op de registratiekaart bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 25 maart 2003 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met aftrek en ter beschikking gesteldmet bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 15 april 2003. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) Haarlem te Haarlem.
De Minister heeft bij beschikking van 11 oktober 2004 besloten tot plaatsing van klager in de FPI De Rooyse Wissel te Venray (hierna: De Rooyse Wissel). Klager is op 27 oktober 2004 in die inrichting geplaatst. In verband hiermeeheeft de Forensisch Psychiatrische Dienst Haarlem geen medische verklaring meer uitgebracht.
3. De standpunten
Namens klager is in het beroepschrift het volgende naar voren gebracht.
Als gevolg van de bestreden beslissing verblijft klager langer dan 18 maanden als passant in een h.v.b., zonder dat met de bevolen behandeling een aanvang is gemaakt. Het beroep is formeel gegrond, gelet op de gebrekkigestandaardmotivering van de bestreden beslissing. Niet blijkt hoe die wachttijd zich verhoudt tot de wachttijd die er zou zijn geweest, als klager niet eerst voor de tbs-kliniek Flevo Future zou zijn geselecteerd, maar direct voor DeRooyse Wissel. Voor zover mocht blijken dat die wachttijd langer is dan die van lotgenoten, dient het beroep ook materieel gegrond te worden verklaard. Gelet op de uitspraken van het Europese Hof inzake Brand en Morsink betekent eenpassantentermijn van meer dan 18 maanden een dusdanig vergaande inbreuk op artkel 5, eerste lid, EVRM dat de bestreden beslissing reeds om die reden moet worden vernietigd. Voorts behoort aan het verblijf in een h.v.b. binnen enkeledagen na de uitspraak van de beroepscommissie een einde te komen om te voorkomen dat de schending van het EVRM alleen maar erger wordt.
Verzocht wordt klager voor alle genoemde punten een vergoeding toe te kennen. Wat betreft de schending van artikel 5 EVRM zou tenminste het door het Europese Hof gehanteerde tarief moeten worden aangehouden. Zo zou voor de eerstetwaalf maanden een bedrag van € 5000,= kunnen gelden en vervolgens het tarief dat de beroepscommissie pleegt toe te kennen bij een duur van meer dan twaalf maanden.
Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal ongegrond zijn. Klager kon ten tijde van de bestreden beslissing wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Hij verbleef ten tijde van de bestreden beslissing 18 maanden in eenh.v.b. Vanwege de duur van de passantentermijn is klager bij brief van 30 maart 2004 een aanbod tot financiële tegemoetkoming gedaan, waarvan hij gebruik wenst te maken. Klager is een vaststellingsovereenkomst toegezonden.
Er bestond geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moest worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b.onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken.
4. De beoordeling
In het licht van de hierna volgende overwegingen omtrent de rechtmatigheid van de bestreden beslissing komt de beroepscommissie niet meer toe aan de gebruikelijke toetsing van deze beslissing aan de wettelijke vereisten.
De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. bedroeg ten tijde van de bestreden beslissing 18 maanden.
In het licht van de op 10 november 2004 onherroepelijk geworden uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 11 mei 2004 (no. 49902/99) in de zaak Brand moet geoordeeld worden dat een passantentermijn van zesmaanden of meer in strijd is met artikel 5, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 6 oktober 2004 tot 27 oktober 2004 in strijd is met het recht. Zij zal derhalve het beroepgegrond verklaren.
Gelet op het feit dat van de zijde van de beroepscommissie de beoordeling van de detentiegeschiktheid met behulp van een medische verklaring vervalt en gelet op het feit dat de beroepscommissie niet oordeelt over zaken betreffendede in artikel 12, eerste lid, Bvt genoemde passantentermijn, acht zij het van groot belang dat de Minister de penitentiaire inrichtingen erop wijst de situatie van een tbs-passant in relatie tot zijn detentie(on)geschiktheidnauwlettend te volgen.
Omtrent een eventueel vast te stellen tegemoetkoming zal de beroepscommissie beslissen bij afzonderlijke afspraak. De Minister is dienaangaande inmiddels om zijn standpunt gevraagd.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij houdt de uitspraak omtrent de eventueel vast te stellen tegemoetkoming aan.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 3 januari 2005
secretaris voorzitter