Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2457/TP, 3 januari 2005, beroep
Uitspraakdatum:03-01-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2457/TP

betreft: [klager] datum: 3 januari 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.M.C. le Loux,raadsvrouw, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van 14 september 2004 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep. Zij acht zich aan de hand van de onderliggende stukken voldoende ingelicht. Om die reden zijn klager en zijn raadsvrouw niet inde gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 21 oktober 2004 verlengd tot 19 januari 2005.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 18 november 2003 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 25 januari 2004. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) Nieuwegein teNieuwegein.
De Forensisch Psychiatrische Dienst Utrecht heeft bij medische verklaring van 12 november 2004 aangegeven dat er ten aanzien van klager op medisch psychiatrisch vlak geen contra-indicatie voor detentie aanwezig is.

3. De standpunten
Namens klager is in het beroepschrift het volgende naar voren gebracht.
De duur van de passantentermijn is inmiddels onredelijk lang. Klager is voorts detentieongeschikt. Hij is licht zwakzinnig en hartpatiënt. Hij wordt zowel fysiek als psychisch zwaar belast door het lange verblijf in een h.v.b. en deonzekere situatie.
Verzocht wordt de bestreden beslissing te vernietigen, de Minister te gelasten klager ten spoedigste in een tbs-kliniek te plaatsen en klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het valt niet meer te achterhalen op welke datum de bestreden beslissing aan klager is uitgereikt. Klager zal niet-onvankelijk zijn in het beroep, gelet op de behoorlijk lange periode tussen de datum van verzending van de bestredenbeslissing (14 september 2004) en de datum van het beroepschrift (11 oktober 2004), alsmede gelet op de omstandigheid dat geen redenen bekend zijn geworden die de ogenschijnlijke termijnoverschrijding kunnen rechtvaardigen.
Indien door de beroepscommissie anders wordt beslist, zal het beroep ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleefklager negen maanden in een h.v.b. Thans verblijft hij daar op een bijzondere zorgafdeling. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b.onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken.

4. De beoordeling
Vast staat dat niet meer valt te achterhalen wanneer de bestreden beslissing van 14 september 2004 aan klager is uitgereikt. Het beroepschrift van 8 oktober 2004 is blijkens poststempel op de enveloppe, waarin het is verzonden, opvrijdag 8 oktober 2004 verzonden en op maandag 11 oktober 2004 op het secretariaat van de Raad ontvangen.
De beroepscommissie zal klager in zijn beroep ontvangen, gelet op haar vaste jurisprudentie dat een ter beschikking gestelde in zijn beroep kan worden ontvangen, indien, zoals in klagers geval, de datum van uitreiking van debestreden beslissing niet is geregistreerd of ook anderszins niet vaststaat.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. bedroeg ten tijde van de bestreden beslissing negen maanden.

In het licht van de op 10 november 2004 onherroepelijk geworden uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 11 mei 2004 (no. 49902/99) in de zaak Brand moet geoordeeld worden dat een passantentermijn van zesmaanden of meer in strijd is met artikel 5, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 21 oktober 2004 tot 19 januari 2005 in strijd is met het recht. Zij zal derhalve het beroepgegrond verklaren.

Gelet op het feit dat van de zijde van de beroepscommissie de beoordeling van de detentiegeschiktheid met behulp van een medische verklaring vervalt en gelet op het feit dat de beroepscommissie niet oordeelt over zaken betreffendede in artikel 12, eerste lid, Bvt genoemde passantentermijn, acht zij het van groot belang dat de Minister de penitentiaire inrichtingen erop wijst de situatie van een tbs-passant in relatie tot zijn detentie(on)geschiktheidnauwlettend te volgen.

Omtrent een eventueel vast te stellen tegemoetkoming zal de beroepscommissie beslissen bij afzonderlijke afspraak. De Minister is dienaangaande inmiddels om zijn standpunt gevraagd.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij houdt de uitspraak omtrent de eventueel vast te stellen tegemoetkoming aan.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 3 januari 2005

secretaris voorzitter

Naar boven