nummer: 04/2254/TP
betreft: [klager] datum: 3 januari 2005
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.C.A.M. Bouts,namens
[...], verder te noemen klaagster,
tegen een beslissing van 14 september 2004 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster alsmede haar raadsman mr. L.C.A.M. Bouts om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klaagster in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 22 oktober 2004 verlengd tot en met 19 januari 2005.
2. De feiten
Klaagster is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 15 juli 2003 ontslagen van alle rechtsvervolging en ter beschikking gesteld met bevel dat zij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klaagster is ingegaan op 30 juli 2003. Sindsdien heeft klaagster in afwachting van haar plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in de penitentiaire inrichting voor vrouwen Breda(huis van bewaring, hierna h.v.b.).
De Minister heeft besloten tot plaatsing van klaagster in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Nijmegen. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.
3. De standpunten
Namens klaagster is in het beroepschrift het volgende naar voren gebracht.
Klaagster is ten einde raad. Een nieuwe verlenging van de passantentermijn kan zij bijna niet meer dragen. Klaagster is van menig dat zij niet thuis hoort temidden van criminelen in het h.v.b. Dit beïnvloedt steeds meer haarpsychologisch welbevinden. Zij doet een klemmend beroep op de beroepscommissie om zich maximaal in te spannen opdat zij op een zo’n kort mogelijke termijn geplaatst kan worden. Zij is zodanig gemotiveerd voor behandeling dat zij meteen maximale inspanning daaraan wil meewerken.
Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klaagster vijftien maanden in een h.v.b. Gelet op de duurvan de passantentermijn is haar een aanbod tot een financiële tegemoetkoming gedaan (met ingang van de dertiende maand van de passantentermijn). Klaagster heeft van dit aanbod gebruik gemaakt.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klaagster af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat klaagster, die op een bijzonderezorgafdeling van het h.v.b. verblijft, met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klaagstersverblijf geen signalen ontvangen dat klaagsters situatie in het h.v.b. onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. Het beroep wordt ongegrond geacht.
Blijkens de overgelegde medische verklaring van de forensisch psychiatrische dienst Breda van 2 november 2004 is klaagsters psychische conditie niet zodanig dat zij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.
4. De beoordeling
De totale duur van het verblijf van klaagster als passant in een h.v.b. bedroeg ten tijde van de bestreden beslissing vijftien maanden.
In het licht van de op 10 november 2004 onherroepelijk geworden uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 11 mei 2004 (no. 49902/99) in de zaak Brand moet geoordeeld worden dat een passantentermijn van zesmaanden of meer in strijd is met artikel 5, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 22 oktober 2004 tot en met 19 januari 2005 in strijd is met het recht. Zij zal derhalve hetberoep gegrond verklaren.
Gelet op het feit dat van de zijde van de beroepscommissie de beoordeling van de detentiegeschiktheid met behulp van een medische verklaring vervalt en gelet op het feit dat de beroepscommissie niet oordeelt over zaken betreffendede in artikel 12, eerste lid, Bvt genoemde passantentermijn, acht zij het van groot belang dat de Minister de penitentiaire inrichtingen erop wijst de situatie van een tbs-passant in relatie tot zijn of haar detentie(on)geschiktheidnauwlettend te volgen.
Omtrent een eventueel vast te stellen tegemoetkoming zal de beroepscommissie beslissen bij afzonderlijke afspraak. De Minister is dienaangaande inmiddels om zijn standpunt gevraagd.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij houdt de uitspraak omtrent de eventueel vast te stellen tegemoetkoming aan.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 3 januari 2005
secretaris voorzitter