Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2188/TP, 3 januari 2005, beroep
Uitspraakdatum:03-01-2005

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2188/TP

betreft: [klager] datum: 3 januari 2005

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van 27 augustus 2004 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. E.J. de Mare om het beroep
schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 15 september 2004 verlengd tot en met 13 december 2004.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 4 maart 2004 ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 19 maart 2004. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in de locatie De Grittenborgh (huis van bewaring, hiernah.v.b.) te Hoogeveen.

3. De standpunten
Klager heeft in het beroepschrift het volgende naar voren gebracht.
Verzocht wordt om klager voorrang te verlenen bij plaatsing in een tbs-inrichting. Klager is enkel de tbs-maatregel opgelegd door de rechtbank en ontslagen van alle rechtsvervolging. Toch is hij inmiddels een jaar gedetineerd zonderdat hem gevangenisstraf is opgelegd. Een versnelde plaatsing zou, omdat klager geen schuld heeft, gerechtvaardigd zijn. De psychiater heeft ook gesteld dat een snelle behandeling vanuit psychiatrisch oogpunt zeer wenselijk te achtenzou zijn en de behandeling in de kliniek ten goede zou komen. Klager was ten tijde van het plegen van het feit volledig ontoerekeningsvatbaar. Hij was psychotisch en wist niet wat hij deed. Omdat klager niet geholpen wordt in heth.v.b., blijft het delict en de psychose dagelijks door zijn hoofd spoken. Klager lijdt hieronder en wil dat er wat aan gedaan wordt.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager zes maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is nietzodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is. Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen, die primair wordt bepaalddoor de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichtingvan klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b. onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken.

Uit de overgelegde medische verklaring van 12 november 2004 volgt dat klager éénmalig een psychose heeft doorgemaakt ten tijde van het plegen van het betreffende delict. Met het verstrijken van de tijd wordt ook de herinnering aande éénmalige psychose minder intens en het verstrijken van de tijd ondermijnt ook klagers behandelmotivatie. Vanuit klagers psychiatrisch toestandsbeeld zijn er geen redenen om klager voorrang te verlenen op andere wachtenden.

4. De beoordeling
De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. bedroeg ten tijde van de bestreden beslissing zes maanden.

In het licht van de op 10 november 2004 onherroepelijk geworden uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 11 mei 2004 (no. 49902/99) in de zaak Brand moet geoordeeld worden dat een passantentermijn van zesmaanden of meer in strijd is met artikel 5, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 15 september 2004 tot en met 13 december 2004 in strijd is met het recht. Zij zal derhalve hetberoep gegrond verklaren.

Gelet op het feit dat van de zijde van de beroepscommissie de beoordeling van de detentiegeschiktheid met behulp van een medische verklaring vervalt en gelet op het feit dat de beroepscommissie niet oordeelt over zaken betreffendede in artikel 12, eerste lid, Bvt genoemde passantentermijn, acht zij het van groot belang dat de Minister de penitentiaire inrichtingen erop wijst de situatie van een tbs-passant in relatie tot zijn detentie(on)geschiktheidnauwlettend te volgen.

Omtrent een eventueel vast te stellen tegemoetkoming zal de beroepscommissie beslissen bij afzonderlijke afspraak. De Minister is dienaangaande inmiddels om zijn standpunt gevraagd.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij houdt de uitspraak omtrent de eventueel vast te stellen tegemoetkoming aan.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 3 januari 2005

secretaris voorzitter

Naar boven