nummer: 04/2394/GM
betreft: [klager] datum: 31 december 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 20 september 2004 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 3 december 2004, gehouden in de p.i. Amsterdam, is klager gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Vught heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het ongedateerde verzoek om bemiddeling, door tussenkomst van de commissie van toezicht bij de p.i. Vught op 16 augustus 2004 doorgezonden aan de medisch adviseur, betreft het niet serieus namen vanklagers klacht dat hij na een klap op zijn oor niets meer hoorde.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd. Tijdens zijn verblijf in de p.i. Breda had klager een woordenwisseling met een piw-er. Kort daarna werd hij naar de afzonderingscel overgebracht. Op weg daarheen werd hij met een knuppel opzijn oor geslagen, waarna hij met dat oor niets meer hoorde. Na zijn onmiddellijke overplaatsing naar de p.i. Vught heeft klager om een arts gevraagd. Deze gaf, na met een lichtje in zijn oor gekeken te hebben, aan dat het wel overzou gaan. Pas in november 2004 is klager bij een KNO-arts geweest, die constateerde dat zijn oor stuk was.
De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Op 26 juni 2004 is klager gezien door de arts in verband met pijnklachten aan zijn rechter oor. Hierbij gaf hij niet aan dat sprake was van een trauma. Er waren geen afwijkingen zichtbaar en hem is paracetamol voorgeschreven. Nadienis klager meermalen door de arts gezien voor andere kwesties, zonder dat hij daarbij aangaf niet meer met zijn rechter oor te horen. Na indiening van het verzoek om bemiddeling heeft de arts klager bezocht en is hij verwezen naareen KNO-arts.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat klager in verband met zijn oorklachten, en overigens ook voor andere klachten, regelmatig door de inrichtingsarts is gezien. Niet is komenvast te staan dat klager van meet af aan heeft gesproken over de mogelijkheid van letsel dat hij zou kunnen hebben opgelopen als gevolg van de klap die hij op zijn oor heeft gekregen. Veeleer moet worden aangenomen dat klager enkelheeft geklaagd over pijn in zijn oor en niet over het feit dat hij na een klap niet meer met dat oor hoorde. Op basis van die informatie heeft de arts op 29 juni 2004 deugdelijk onderzoek verricht, nu hij er vanuit mocht gaan datklager kwam vanwege oorpijn. Ook bij volgende bezoeken aan de arts heeft klager zijn (mogelijk) trauma niet gemeld. De arts raakte hiervan eerst op de hoogte nadat klager zijn verzoek om bemiddeling had ingediend. Dientengevolgeheeft de arts, na klager bezocht te hebben, hem alsnog naar de KNO-arts verwezen.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zalderhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, M.F. van Brederode-Zwart, huisarts en R. Vogelenzang, huisarts, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 31 december2004
secretaris voorzitter