Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2043/GM, 31 december 2004, beroep
Uitspraakdatum:31-12-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2043/GM

betreft: [klager] datum: 31 december 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Zuid-West, locatie Dordtse Poorten te Dordrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 19 augustus 2004 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

De beroepscommissie hield zitting op 3 december 2004 in de p.i. Amsterdam.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Zuid-West is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 30 maart 2004, betreft het niet arbeidsongeschikt verklaren door de arts vanwege klagers schouderklachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
Hij heeft last van zijn schouder en kan niet meer fitnessen. Hoe kan de medische dienst beoordelen dat het wel mee valt? Als de arts zou weten welke werkzaamheden klager verrichtte, dan zou hij niet gezegd hebben dat hij wel konwerken.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Klager is bij de arts geweest vanwege een pijnlijke schouder. Hem is geadviseerd om te gaan werken, aangezien beweging in dit geval goed voor het herstel van de schouder zou zijn.

3. De beoordeling
De beroepscommissie leidt uit de stukken af dat klager op 24 maart 2004 met voetballen is gevallen op zijn rechter schouder. Op 25 maart 2004 is hij bij de arts geweest. Deze heeft klagers schouder onderzocht en geconstateerd datwaarschijnlijk de aanhechting van de spier beschadigd is. Klager is vier dagen rust voorgeschreven en medicatie. Hem is medegedeeld dat hij, indien de klachten aanhielden, na het weekend terug kon komen. Op 30 maart 2004 is klagerweer bij de arts geweest. Hij gaf aan nog steeds pijnklachten te hebben, hoewel de pijn minder was geworden. Zijn schouder is wederom onderzocht, waarbij bleek dat functie in alle richtingen, hoewel iets door pijn beperkt, mogelijkwas. Naast pijnmedicatie werd klager geadviseerd te blijven bewegen en te werken, gelet op de aard van de werkzaamheden.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zalderhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, M.F. van Brederode-Zwart, huisarts en R. Vogelenzang, huisarts, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 31 december2004

secretaris voorzitter

Naar boven