Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/0654/TB-II, 18 november 2004, beroep
Uitspraakdatum:18-11-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/654/TB II

betreft: [klager] datum: 18 november 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft andermaal kennis genomen van een op 18 maart 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ,ingediend door mr. J.V.C. Constandse, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 10 maart 2003 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder thans ook de aangehechte tussenbeslissing van 25 februari 2004 (nummer: 03/654/TB I) van de beroepscommissie, waarbij de behandeling van het beroep is aangehouden. Bij deze tussenbeslissingis aan de Minister verzocht
- klager in het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht te laten onderzoeken ten aanzien van zijn vatbaarheid voor op verandering gerichte behandeling en de meest aangewezen plaats voor voortzetting van de tenuitvoerlegging van de hemopgelegde tbs, en
- op grond van de rapportage van bedoeld klinisch onderzoek de plaatsingsbeslissing van klager (alsnog) met voldoende redenen te omkleden dan wel te herzien.

Ter voldoening aan voormelde tussenbeslissing is klager van 29 april 2004 tot 17 juni 2004 klinisch multidisciplinair onderzocht in het Pieter Baan Centrum (PBC) te Utrecht. De beroepscommissie heeft de hiervan opgemaakte rapportaged.d. 5 augustus 2004 op 2 september 2004 ontvangen.
De Minister heeft bij brief van 16 augustus 2004 mededeling gedaan van zijn herziene beslissing, gelet op het advies van het PBC alsmede op het voorafgaande advies van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP), het verblijf vanklager op de longstay-afdeling van het Kempehuis te Nijmegen voort te zetten.
Klager en zijn raadsman zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op voormelde rapportage van het PBC en de herziene beslissing van de Minister, terwijl de Minister in de gelegenheid is gesteld hierover schriftelijknadere opmerkingen te maken.
Klager heeft tijdens zijn opname in het PBC een brief van 21 juli 2004 aan de beroepscommissie gericht en heeft op de rapportage van het PBC gereageerd bij brieven van 1 september 2004 en 23 september; zijn raadsman heeft op hetPBC-rapport gereageerd bij schrijven van 24 september 2004. Bedoelde brieven zijn in afschrift gezonden naar de Minister. Klager en zijn raadsman hebben verzocht om een vervolgzitting van de beroepscommissie. De beroepscommissieacht zich thans echter voldoende voorgelicht.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft op 10 maart 2003 beslist klager op de longstay voorziening van de Prof.Mr. W.P.J. Pompekliniek, het Kempehuis (hierna: het Kempehuis) te plaatsen.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 8 mei 1980 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek en ter beschikking van de regering gesteld (tbr), terzake van opzettelijke brandstichting terwijldaarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en levensgevaar. Deze tbr is van september 1980 tot april 1987 ten uitvoer gelegd in Hoeve Boschoord en vanaf april 1987 tot de contraïre beëindiging op 21 mei 1990 in de Dr. Henrivan der Hoevenkliniek.
Klager is bij vonnis van de rechtbank te Haarlem d.d. 19 januari 1995 veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, ter zake van opzettelijke brandstichtingmet gevaar voor goederen/personen en opzettelijke brandstichting met gevaar voor goederen.
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 8 oktober 1998 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege, terzake vandoodslag. Hij is op 9 oktober 2000 geplaatst in de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen (hierna: de Pompekliniek).
Bij brief van 9 juli 2002 heeft de Pompekliniek klager aangemeld voor plaatsing in de longstay-voorziening het Kempehuis.
In het advies van 29 november 2002 van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) is aangegeven dat de eindverantwoordelijke behandelaar in redelijkheid tot de longstay-indicatie is kunnen komen.
Klager is op 27 februari 2003 gehoord over het voornemen van de Minister hem te plaatsen in het Kempehuis. De Minister heeft vervolgens op 10 maart 2003
beslist klager te plaatsen in het Kempehuis. Deze plaatsing is op 12 maart 2003 gerealiseerd. De mededeling van de bestreden beslissing is op 13 maart 2003 aan klager uitgereikt.
In het kader van deze beroepsprocedure heeft het PBC klager klinisch onderzocht, waarvan op 5 augustus 2004 rapport is uitgebracht.
De Minister heeft op 16 augustus 2004 de bestreden beslissing bevestigd, onder aanvulling van de motivering.

3. Rapportage en advies van het PBC
In de rapportage d.d. 5 augustus 2004 komen de gedragsdeskundigen van het PBC tot de diagnose dat klager lijdt aan een ernstige, basale en diffuse persoonlijkheidsstoornis.
Centraal staan de verdrongen globale woede, met een vrijwel totaal gebrek aan empathie, de snelle krenkbaarheid van het toch al geringe gevoel van eigenwaarde, de wankele sexuele identiteit en de afhankelijkheid van derden, welkesteeds ten grondslag liggen aan betrokkenes veelsoortige delicten. Deze centrale problematiek is ook aangetroffen in het onderzoek van het PBC.
Tijdens het klinisch onderzoek in het PBC is gebleken dat jarenlange intensieve klinische behandeling weinig resultaat heeft gehad. Alleen op cognitief niveau functioneert klager beter dan voorheen. Bij afname van hetrisicotaxatie-instrument-HCR-20 is een hoog risico voor gewelddadig gedrag gevonden. De gedragsdeskundigen achten klager op grond van het klinisch onderzoek, ondersteund door risicotaxatie, onverminderd delictgevaarlijk.
Ten aanzien van de behandelbaarheid van klager wordt overwogen dat bij klager een groot aantal van de voor het welslagen van de behandeling essentiële factoren niet of nauwelijks aanwezig is. De visie op het daderbesef van klageren van de behandelstaf van de Pompekliniek loopt uiteen. De aanwezigheid van een gedeelde visie hieromtrent wordt van zwaarwegend belang geacht voor een vruchtbare behandelrelatie. Ook los hiervan echter wordt de kans van slagen vaneen behandeling nihil tot minimaal geacht, omdat klager geen lijdensdruk heeft, niet gemotiveerd is voor een langdurige intensieve behandeling, geen zelfkritiek toont en nauwelijks introspectieve mogelijkheden heeft. De langehulpverleningsgeschiedenis getuigt van een gebrek aan coöperatie en/of van onttrekking aan hulpverlening. Klager heeft weinig “coping skills” en beschikt over gebrekkige zelfcontrole. Bij conflicten is hij geneigd zich onrechtmatigbejegend te voelen, waarop hij de behandelrelatie verbreekt zonder het conflict uit te werken in de behandelrelatie, waar het behoort.
Voortzetting van een op verandering gerichte behandeling wordt op gedragskundige gronden niet zinvol geacht. Geadviseerd wordt klager, gezien het blijvende delictgevaar op grond van de ernstige onbehandelbaar geachtepersoonlijkheidsstoornis, op een longstay-afdeling te plaatsen. De gedragskundigen van het PBC achten geen dwingende redenen aanwezig om klager niet in de Pompekliniek te doen verblijven. Bij overplaatsing worden bij hem mogelijkweer valse verwachtingen over een behandeling gewekt.

3. De standpunten
Door en namens klager is, op de in de pleitnotitie van de raadsman toegelichte gronden, aangevoerd dat klager niet thuishoort op een longstay afdeling. Hij is op 12 maart 2003 naar het Kempehuis overgeplaatst.
Klager acht de plaatsing in het Kempehuis onredelijk en onrechtmatig.
De door de Minister met betrekking tot longstay-plaatsing gehanteerde criteria zijn ten onrechte op klager toegepast om de volgende redenen.
a. Klager voldoet niet aan het criterium dat hij een intramurale behandeling van ten minste zes jaar achter de rug heeft. In zijn geval mag geen optelling plaatsvinden van de oude tbr met de huidige tbs. Zodanige optelling is nietredelijk omdat de maatregelen ongelijksoortige delicten betreffen en er een tijdsverloop van twaalf jaar is tussen het einde van de tbr en de aanvang van de tbs.
b. Met betrekking tot recidive door klager is aangevoerd dat de stelling dat klager “de laatste twintig jaar de meest uiteenlopende delicten heeft gepleegd” gelet op zijn strafblad erg overdreven moet worden genoemd.
c. De conclusie dat klager niet meer behandeld kan worden gelet op zijn houding tegenover het delict is niet gerechtvaardigd. In het arrest waarbij de tbs-maatregel is opgelegd is overwogen dat langdurige tbs-behandeling gebodenwerd geacht. Bij de mondelinge behandeling op 9 december 2002 door het gerechtshof te Arnhem van klagers beroep tegen de eerste verlenging van zijn tbs was dit hof er verbaasd over dat longstay-plaatsing al in de beginfase vanklagers tbs was voorgesteld. De kliniek acht klager niet langer behandelbaar omdat klager “blijft vasthouden aan zijn lezing over het delict”. Indien dit waar zou zijn dient de behandeling niet te worden afgebroken maar daarop teworden afgestemd. Uit klagers reactie op de vragen van de president van het hof bij laatstgenoemde zitting echter kan naar het oordeel van de raadsman worden geconcludeerd dat klagers aanvankelijk door de kliniek aanwezig geachteopstelling tegenover het delict zodanig is gewijzigd dat dit aanknopingspunten biedt voor verdere behandeling. Klager is thans best bereid zich bloot te geven. Er is derhalve verbetering van het delictbesef en daarom kan vanprogressie worden gesproken. Klager heeft in de loop van de beroepsprocedure tegenover de beroepscommissie verklaard dat hij inmiddels het delict wel erkent. De duur van de tbs-behandeling is te kort om de conclusie terechtvaardigen dat klager uitbehandeld is. Klager is in de Pompekliniek maar amper behandeld. Het betreft twee periodes. De eerste tijd werd gekenmerkt door interne conflicten in de kliniek. In die tijd heeft klager veel klachteningediend en werd hij als lastig beschouwd. In de hierop volgende periode is er helemaal niet behandeld. Er was sprake van een frictie tussen klager en de personeelsleden van de Pompekliniek die hem behandeld hebben. Deze frictiewas oplosbaar door overplaatsing naar een andere behandelkliniek. Klager heeft overigens veel baat gehad bij de begeleiding door de dominee van de Pompekliniek
d. De beslissingsprocedure is niet voldoende zorgvuldig geweest, omdat de LAP slechts op de stukken heeft geoordeeld en klager niet zelf heeft onderzocht.
e. Klager bestrijdt de resultaten van het onderzoek door het PBC. Hij acht enige onderzoekers niet deskundig. Hij had niet verwacht dat het advies zo negatief zou uitvallen, gezien het verloop van het onderzoek en zijn contact metde psychiater R.
Klager verzoekt hem, ten laste van het Rijk, een contra-expertise elders te laten ondergaan.
Om vorenstaande redenen dient de plaatsing in het Kempehuis als prematuur te worden beschouwd. Klager hoopt in de samenleving te kunnen terugkeren. In december 2002 is door de directeur patiëntenzorg van de Pompekliniek aan klagertoegezegd dat hij voor een herselectie naar een andere behandelkliniek zou worden voorgedragen. Zodanige herselectie werd en wordt door klager gezien als de juiste oplossing, opdat hij bij andere behandelaars een reële kans krijgtop behandeling ter resocialisatie. Klager zou graag behandeld willen worden in De Meren te Amsterdam of in De Geestgronden in Haarlem.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Met inachtneming van de eisen van artikel 11 Bvt zijn de volgende criteria ontwikkeld ter beoordeling van de noodzaak tot en wenselijkheid van plaatsing op een longstay afdeling.
a. Er dient sprake te zijn van een intramurale behandelingsduur van meer dan zes jaren. De duur van een behandeling in het kader van een eerder opgelegde tbs wordt hierbij meegeteld;
b. Er dient, bij voorkeur, sprake te zijn van meerdere behandelpogingen. Behandelpogingen in het kader van een eerder opgelegde tbs worden hierbij meegeteld;
c. Het moet aannemelijk zijn geworden dat voornoemde behandeltrajecten niet hebben geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en dat de stoornis waaraan betrokkene leed ten tijde van het delict nog steedsaanwezig is;
d. De Minister dient zich, alvorens een besluit tot plaatsing op een longstay afdeling te nemen, te laten adviseren middels een onafhankelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd door de LAP. De LAP bestaat uit een multidisciplinair teamvan onafhankelijke deskundigen, dat onderzoekt of de behandelaar, gelet op diens verantwoording in de aanmelding van de longstay kandidaat, in alle redelijkheid - dat wil zeggen met inachtneming van de eisen die aan deindicatiestelling in professionele zin gesteld moeten worden - tot de longstay indicatie heeft kunnen komen. Daarbij wordt getoetst of de behandelaars alles hebben gedaan wat in hun vermogen lag om het genezingsproces op gang tebrengen en te houden.
In de overwegingen tot plaatsing op een longstay afdeling wordt meegenomen dat de tbs-gestelde niet in aanmerking komt voor doorplaatsing naar een GGz-instelling gezien het gevaar dat van hem uitgaat naar de samenleving.
Klager voldoet volgens de Minister aan deze criteria. Er is immers sprake van een intramurale behandelingsduur van meer dan tien jaar, de eerder opgelegde tbr mede in aanmerking genomen. De eerder opgelegde tbr is niet ten onrechtein aanmerking genomen, omdat de stoornis, welke van invloed was op de delicten, dezelfde is. Dat de delicten niet identiek zijn is niet relevant. Uit de omstandigheid dat klager twee maal tbs is opgelegd, vloeit logischerwijs voortdat er sprake is van meerdere behandelpogingen.
Aannemelijk is dat klager geen verantwoordelijkheid weet te nemen voor in het verleden door hem gepleegde delicten. De behandeling door de Pompekliniek werd ten tijde van de voordracht voor longstay plaatsing gekenmerkt door hetvolstrekt ontbreken van progressie en daarmee door een verblijfssituatie die beperkt was tot verpleging, terwijl van vermindering van delictgevaar geen sprake werd geacht.
De LAP heeft overwogen dat op verandering gerichte behandelingsactiviteiten niet zijn aangeslagen, dat deelname aan een dadergroep bij klager geen weerklank heeft gevonden en dat psychotherapie moest worden gestaakt omdat klager dewaarheid omtrent het tbs-delict ernstig verdraait. De LAP heeft voorts overwogen dat klager als chronisch delictgevaarlijk kan worden beschouwd.
Omdat klager voldoet aan de voormelde criteria kan de plaatsing in het Kempehuis niet als onrechtmatig worden beschouwd.
Ten aanzien van klagers stelling dat de Pompekliniek na de voordracht voor plaatsing in het Kempehuis een herselectieprocedure zou opstarten is naar voren gebracht dat de Pompekliniek weliswaar op 23 januari 2003 heeft verzochtklager te herselecteren, maar dat dit verzoek niet gericht was op overplaatsing naar een andere kliniek met als doel klager te resocialiseren. Het verzoek is uit humanitaire overwegingen gedaan. Voor de gronden van het verzoek wordtverder verwezen naar hetgeen ter zitting van 26 januari 2004 namens het hoofd van de Pompekliniek is aangevoerd. Het ministerie heeft het herselectieverzoek niet in behandeling genomen omdat bij de indiening van dit verzoek deprocedure tot longstay plaatsing nog liep, de longstay status vervolgens is toegekend en de opname in het Kempehuis spoedig kon worden gerealiseerd.
Gelet op het advies van het PBC van 5 augustus 2004 heeft de Minister besloten klagers verblijf in het Kempehuis te doen voortzetten. Het PBC heeft op gedragskundige gronden voortzetting van een op verandering gerichte behandelingniet zinvol geacht. Het PBC heeft geadviseerd tot plaatsing op een long-stay-afdeling, gezien het blijvende delictgevaar op grond van de ernstige, naar het oordeel van het PBC onbehandelbare persoonlijkheidsstoornis. Volgens het PBCzijn er geen dwingende redenen aanwezig om klager niet in de longstayvoorziening van de Pompekliniek te doen verblijven.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Minister, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

De Minister kan, met toepassing van artikel 20, eerste lid, van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden indien de omstandigheden zulks wenselijk maken, ambtshalve of op schriftelijk verzoek van het hoofd van de inrichtingvoor verpleging van tbs-gestelden beslissen dat de tbs-gestelde naar een andere inrichting wordt overgeplaatst.
De Minister heeft in het voorliggende geval op verzoek van het hoofd van de inrichting beslist tot plaatsing van klager in het Kempehuis.

Met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt zijn de hierboven door de Minister onder 3. genoemde criteria opgesteld.

De beroepscommissie overweegt met betrekking tot bedoelde criteria het volgende.
Aan klager is twee maal een tb(r)s opgelegd. Hij is, bij optelling van de intramurale behandelingsduur van deze maatregelen, langer dan zes jaar in tbs-inrichtingen behandeld. De beroepscommissie acht deze cumulatie aanvaardbaar.Hieraan doet niet af hetgeen klager heeft aangevoerd over de verschillende aard van de delicten terzake waarvan hem tbr/tbs is opgelegd, op grond waarvan hij de optelling onredelijk acht. De beroepscommissie volgt in dezen hetstandpunt van de Minister dat de aard van de ten tijde van de delicten aanwezige stoornis bepalend is voor toelaatbaarheid van de cumulatie. Door de ter zitting gehoorde behandelaar van de Pompekliniek is aangevoerd dat klager reedstwintig jaar lijdt aan dezelfde ernstige persoonlijkheidsstoornis. Evenmin doet aan de aanvaardbaarheid van de cumulatie af hetgeen klager heeft opgemerkt over het ruime tijdsverloop tussen de tbr en de tbs, op grond waarvanoptelling zijns inziens onredelijk is te achten. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat de tussenliggende periode niet zonder ernstige delicten is verlopen, gelet op klagers uit de stukken blijkende veroordelingen inbedoeld tijdvak, waaronder bij vonnis van de rechtbank te Haarlem d.d. 19 januari 1995 tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, ter zake van opzettelijkebrandstichting met gevaar voor goederen/personen en opzettelijke brandstichting met gevaar voor goederen.
Met betrekking tot klagers (on)behandelbaarheid zijn behandelaars in de Pompekliniek tot de conclusie gekomen dat zij in behandel-opzicht al het mogelijke aan klager hebben geboden, doch dat klager hiervan niet heeft weten teprofiteren. De behandelaars hebben geen of onvoldoende progressie in klagers behandeling waargenomen. Genoemde behandelaars zijn van oordeel dat klager als voortdurend delictgevaarlijk kan worden beschouwd, en in aanmerking komtvoor plaatsing in een longstay voorziening. De LAP heeft voormeld standpunt van die behandelaars onderschreven.
Het PBC is, gelet op de resultaten van zijn klinisch onderzoek van klager, van oordeel dat klager blijvend delictgevaarlijk is, op grond van een onbehandelbare ernstige persoonlijkheidsstoornis. Het PBC ziet de longstay-afdeling alsde meest aangewezen plaats voor voortzetting van de tenuitvoerlegging van klagers tbs en naar het oordeel van het PBC zijn er geen dwingende redenen aanwezig klager elders dan in de longstay-afdeling van de Pompekliniek te doenverblijven.

Klager voldoet gelet op het vorenstaande naar het oordeel van de beroepscommissie aan de onder 3 genoemde criteria.

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen, waaronder het eindadvies van 29 november 2002 van de LAP en de rapportage van het PBC van 5 augustus 2004 over klagers diagnose, onbehandelbaarheid en delictgevaarlijkheid, welkenaar het oordeel van de beroepscommissie voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de beoordeling van de wenselijkheid klager te doen verblijven in een longstay voorziening, heeft de Minister er vanuit mogen gaan dat voortzetting van op verandering gerichte behandeling van klager zoals deze plaats had in de Pompekliniek niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, en kan het niet onredelijk of onbillijk worden genoemd dat deMinister heeft beslist dat voor klager, die aan alle criteria voor plaatsing in een longstay voorziening voldoet, de longstay voorziening het Kempehuis thans als de meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moetworden aangemerkt. Hierbij is met name in aanmerking genomen de prognose dat klager, voorzover thans te beoordelen, delictgevaarlijk zal blijven.

Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de beslissing klager in het Kempehuis te plaatsen niet in strijd met de wet en kan deze evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

De beroepscommissie neemt hierbij tevens in aanmerking dat ook in het Kempehuis een individueel verplegings- en behandelingsplan wordt opgesteld, dat bewoners van deze voorziening enkele vrijheden kunnen verwerven en dat klager indie zin kan laten zien hoe hij daarmee omgaat. De beroepscommissie gaat er daarbij vanuit dat tijdens klagers verblijf in het Kempehuis periodiek zorgvuldig zal worden bezien in hoeverre klager in de toekomst alsnog in aanmerkingzal kunnen komen voor plaatsing op een op verandering gerichte behandelingsafdeling met de mogelijkheid van resocialisatie.

Het vorenstaande houdt in, dat de beroepscommissie het verzoek om een contra-expertise tegen het rapport van het PBC afwijst. De Minister heeft op voorstel van de Pompekliniek besloten klager in het Kempehuis te plaatsen, waarbijacht is geslagen op het advies van de LAP, waarin is aangegeven, dat de eindverantwoordelijke behandelaar in redelijkheid tot de longstay-indicatie is kunnen komen. In het kader van de beroepsprocedure heeft klager ingestemd met eennader onderzoek door het PBC. Dat klager het niet eens is met de conclusie uit het rapport van het PBC, dat de longstay-voorziening als de meest aangewezen plaats voor voortzetting van de tenuitvoerlegging van de tbs van klagerziet, is onvoldoende reden om daartegen wederom een – in feite tweede – contra-expertise te doen verrichten. De beroepscommissie acht zich thans voldoende voorgelicht.

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, prof.dr. F.A.M. Kortmann en mr. C.L. van den Puttelaar , leden, in tegenwoordigheid vanmr. Chr.F. Swart-Babbé, secretaris, op 18 november 2004.

secretaris voorzitter

Naar boven