Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2838/GV, 20 december 2004, beroep
Uitspraakdatum:20-12-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2838/GV

betreft: [klager] datum: 20 december 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 november 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager wil graag zijn zieke moeder kunnen bezoeken. De lichamelijke situatie vanklagers moeder is weliswaar niet levensbedreigend, maar klager wil desondanks graag de mogelijkheid krijgen om zijn moeder – onder begeleiding – te kunnen bezoeken. Klagers moeder is niet in staat om te reizen. Zij zou, om haarwoning te kunnen verlaten, twee trappen moeten beklimmen, hetgeen voor haar onmogelijk is. Klager heeft geen contact met andere familieleden die voor vervoer van zijn moeder naar de De IJssel zouden kunnen zorgen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De door klager aangevoerde motivatie voor het verzoek wordt door de Minister niet onderschreven. De huisarts van klagers moeder heeft weliswaar aangegeven dat zij slecht ter been is, maar niet dat zij totaal niet mobiel zou zijn ofniet tot reizen in staat zou zijn. Klager krijgt regelmatig bezoek van familieleden en deze zouden, met enige goede wil, klagers moeder mee kunnen nemen naar de locatie De IJssel, alwaar rolstoelfaciliteiten voorhanden zijn.

3. De beoordeling
Klager verblijft als preventief gehechte in het huis van bewaring van de locatie De IJssel terzake van de verdenking van overtreding van het bepaalde in de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

De directeur van het h.v.b. De IJssel heeft positief geadviseerd ten aanzien van klagers verlofaanvraag. De advocaat-generaal bij het ressortsparket Den Haag heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verlofaanvraag.

Artikel 25 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting d.d. 24 december 1998 (nr. 733726/98/DJI) (hierna de Regeling) luidt, voor zover hier van belang:
”-1. Incidenteel verlof kan worden verleend voor een bezoek aan een niet tot reizen in staat zijnde levenspartner, kind en ouder, indien deze wegens medische of psychische belemmeringen niet in staat is de inrichting te bezoeken ende gedetineerde gedurende drie maanden niet heeft kunnen ontmoeten (...)”

Op grond van het hiervoor vermelde artikel 25 van de Regeling kan een gedetineerde in aanmerking komen voor incidenteel verlof met het doel om (onder meer) een niet tot reizen in staat zijnde ouder te bezoeken. Als eisen stelt dewetgever daarbij dat die ouder wegens (in dit geval) medische belemmeringen niet in staat is de inrichting te bezoeken en de gedetineerde gedurende drie maanden niet heeft kunnen bezoeken.
Nu blijkt dat klagers moeder zeer slecht ter been is, maar niet blijkt van een onmogelijkheid voor klagers moeder om te reizen en om de inrichting te bezoeken, temeer nu de inrichting over rolstoelfaciliteiten beschikt is debeslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De omstandigheid dat klagers moeder klager langere tijdniet heeft bezocht, maakt dit oordeel niet anders.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 20 december 2004

secretaris voorzitter

Naar boven