nummer: 04/2256/TP
betreft: [klager] datum: 10 december 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarin klager wacht op plaatsing in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) met ingang van 13 september 2004 verlengd tot en met 11 december 2004.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 21 april 2000 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf jaar met aftrek én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
Bij brief van 18 mei 2000 heeft de Minister klager meegedeeld dat hij gedurende de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf met ingang van 21 juni 2003 in aanmerking komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van de hem tevens opgelegdetbs en dat hij op laatstgenoemde datum in afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting op een wachtlijst is geplaatst.
Bij brief van 7 september 2004, uitgereikt aan klager op 9 september 2004, heeft de Minister klager bericht dat hij nog niet geplaatst kon worden in een tbs-inrichting en dat de wachttermijn voor plaatsing met ingang van 13september 2004 met drie maanden is verlengd tot en met 11 december 2004. Klager is terzake op 2 september 2004 gehoord.
De datum van vervroegde invrijheidstelling van klager én aansluitende aanvang van zijn tbs is 20 juni 2007.
Klager verblijft in het huis van bewaring (h.v.b.) Ooyerhoek te Zutphen.
3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Het gebrek aan plaatsen is de verantwoordelijkheid van de Minister en de verlenging van de wachttermijn levert voor klager een onnodige psychische belasting op. Door dedistrictspsychiater is weliswaar gesteld dat klager niet detentieongeschikt is, maar klager betwijfelt of dit onderzoek wel op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Hij heeft slechts een gesprek van tien minuten met dedistrictspsychiater gehad. Onderzoekers, die verscheidene weken met klager hebben gesproken, kwamen tot een andere conclusie. Als afgegaan is op afdelingsrapportages dan zou dit hoogst onzorgvuldig zijn, omdat niemand met klagergesprekken heeft gevoerd in het h.v.b. De districtspsychiater heeft informatie opgevraagd bij de inrichtingspsycholoog, maar klager heeft, ondanks zijn verzoeken daartoe, nimmer met de inrichtingspsycholoog gesproken. Klagerverwijst naar artikel 13 van het Wetboek van Strafrecht. Klager is veroordeeld tot een vrijheidsstraf en tbs met dwangverpleging opgelegd. Gedragsdeskundigen hebben geoordeeld dat er sprake was van een of meer stoornissen en datdringend behandeling geïndiceerd is. De rechtbank heeft dit overgenomen in het vonnis en de Minister kan deze taak niet uitvoeren. Klager kan hier natuurlijk niet het slachtoffer van worden. Verzocht wordt om het beroep gegrond teverklaren en een tegemoetkoming vast te stellen. Voorts wordt verzocht om de Minister op te dragen om een zorgvuldiger onderzoek naar de gesteldheid van klagers persoon uit te voeren.
Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn, nu klager tijdig is gehoord en de beslissing tijdig aan hem is uitgereikt.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Ten aanzien van klager zijn voorafgaand aan de bestreden beslissing geen signalen omtrent detentieongeschiktheid vanuit het h.v.b. ontvangen.
Uit de overgelegde medische verklaring van de Forensisch Psychiatrische Dienst Zutphen d.d. 1 november 2004 volgt dat een langer verblijf van klager in het h.v.b. wel verantwoord is.
4. De beoordeling
Klager is als gevolg van het capaciteitstekort nog niet geplaatst in een tbs-inrichting. Ten tijde van de bestreden beslissing ligt de vrijheidsstraf aan het verblijf van klager in een h.v.b. ten grondslag en niet de hem tevensopgelegde tbs; deze is nog niet aangevangen.
Het capaciteitstekort kan naar het oordeel van de beroepscommissie een grond voor uitstel van de voorgenomen vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting vormen, tenzij blijkt van bijzondere omstandigheden zoals een psychischeconditie van klager die zodanig is dat langer verblijf in een h.v.b. medisch niet verantwoord is. In dat geval is sprake van detentieongeschiktheid en dient om die reden plaatsing met voorrang gerealiseerd te worden.
Uit de medische verklaring van 1 november 2004 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Zutphen blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat verder verblijf in het huis van bewaring alsonverantwoord moest worden beschouwd.
De beroepscommissie acht zich voldoende voorgelicht omtrent klagers psychische conditie en ziet geen reden om nader onderzoek te laten verrichten. Het doel, waarvoor de medische verklaring wordt gevraagd, vereist geen diepgaandpsychiatrisch onderzoek. De beroepscommissie gaat er van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.
De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing materieel niet in strijd is met de wet en dat de wachttermijn voor plaatsing in een tbs-inrichting diende te worden verlengd van 13september 2004 tot en met 11 december 2004.
6. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 10 december 2004
secretaris voorzitter