Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2249/GA, 30 november 2004, beroep
Uitspraakdatum:30-11-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2249/GA

betreft: [klager] datum: 30 november 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 30 augustus 2004 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Zwaag,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. A.C. Vingerling, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft – zo verstaat de beroepscommissie – een wijziging van het dagprogramma, in die zin dat gedetineerden gedurende het zomerprogramma, ingaande op 4 juli 2004, na de arbeid op de houtafdeling niet dan bij wijze vanuitzondering mogen douchen.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
De beklagrechter heeft zijn uitspraak gegrond op theoretische redenen. Hij heeft geen inlichtingen ingewonnen bij de werkmeesters, die zullen kunnen verklaren dat zij zich indertijd hard hebben gemaakt voor een douchemogelijkheid nade arbeid. Gelet op de aard van de op de houtafdeling te verrichten werkzaamheden is het achteraf douchen geen overbodige luxe.
Klager is van mening dat de arbeid op de houtafdeling moet worden gezien als zware fysieke arbeid. Indien de gedetineerden niet in staat worden gesteld om te douchen, wordt de aan de directeur in artikel 44 van de Pbw opgelegdezorgplicht geschonden. Voorts voldoet de onderhavige beslissing van de directeur niet aan de zorgvuldigheidseis. Namens klager wordt daarbij verwezen naar een eerdere uitspraak van de beroepscommissie ( d.d. 6 juni 1980, kenmerk A19/80) waarin is vermeld dat bij de intrekking van gegroeide gewoonten, de gedetineerde er recht op heeft dat die intrekking op zorgvuldige wijze geschiedt.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagrechter. Voorts heeft hij aangevoerd dat de arbeid op de houtafdeling geen vuil werk is en dat het huidige rooster de mogelijkheid niet biedt om de gedetineerden van de(extra) douchemogelijkheden gebruik te laten maken. Gedurende de week blijven er overigens nog voldoende momenten om aandacht te besteden aan de persoonlijke hygiëne; ondermeer door het douchen tijdens de recreatie.

3. De beoordeling
Op grond van het bepaalde in artikel 60, eerste lid, van de Pbw, kan een gedetineerde klagen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing.
Het beklag ziet op een wijziging van het dagprogramma. Die wijziging treft alle (op de houtbewerkingsafdeling werkzame) gedetineerden. In beginsel is tegen wijziging of wijze van uitvoering van een voor alle gedetineerden geldenderegel geen beklag mogelijk. Dat is slechts anders indien deze (gewijzigde) regel in strijd is met hogere wet- of regelgeving. Van een dergelijke strijd is, nu aannemelijk is dat de betreffende gedetineerden binnen het geldendedagprogramma voldoende tijd kunnen besteden aan de persoonlijke hygiëne, naar het oordeel van de beroepscommissie in dit geval geen sprake. Dat maakt dat klager niet kan worden ontvangen in zijn beklag. De beroepscommissie komtdaarom tot het oordeel dat de uitspraak van de beklagrechter, zij het op andere gronden, in stand kan blijven. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 30 november 2004

secretaris voorzitter

Naar boven