nummer: 04/1775/GM
betreft: [klager] datum: 25 november 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...] verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door een verpleegkundige van de medische dienst
verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Rijnmond, locatie Noordsingel te Rotterdam,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 20 juli 2004 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.
Ter zitting van de beroepscommissie van 4 oktober 2004, gehouden in de p.i. Vught te Vught, zijn gehoord de inrichtingsarts van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Rijnmond, locatie Noordsingel, de heer [...] en de verpleegkundige[...] , werkzaam bij de medische dienst van deze locatie.
Klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, heeft bericht dat hij geen gebruik wenst te maken van de gelegenheid het beroep mondeling toe te lichten. Hij heeft een schriftelijke toelichting op het beroep ingediend.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het als zodanig te beschouwen verzoek d.d. 18 april 2004 om bemiddeling aan de medisch adviseur, betreft
a. schending door een verpleegkundige van de medische dienst van diens vertrouwensrelatie met klager, en
b. problemen met de verstrekking van voorgeschreven geneesmiddelen.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft, zakelijk weergegeven, schriftelijk het volgende aangevoerd.
Hij heeft in het verzoek om bemiddeling van 18 april 2004 aangegeven dat hij problemen heeft gehad met de verstrekking van medicijnen. Hij heeft metadon en seresta gevraagd aan een verpleegkundige. Die heeft deze middelen nietgegeven. De verpleegkundige wilde de arts ook niet oproepen. Op een daarop volgend spreekuur van de arts, waarbij de verpleegkundige aanwezig was, heeft de arts wèl methadon en seresta voorgeschreven. De indicaties daarvoor zijn datklager ADHD heeft, lijdt aan een borderline-stoornis en aan schizofrenie. Hij heeft ten aanzien van het gebruik van methadon opgemerkt dat er geen sprake is van heroïneverslaving. Genoemde ziektes veroorzaken ook lichamelijkeklachten. Het niet-krijgen van geneesmiddelen leidt bij klager tot gedragsproblematiek met een zekere ontoerekeningsvatbaarheid, zoals het gooien met voorwerpen.
Klager heeft zich er aan geërgerd dat de verpleegkundige na genoemd spreekuur hardop op de gang in het bijzijn van medegedetineerden heeft geroepen dat klager om 17.00 uur seresta zou krijgen en om 20.00 uur methadon. Dit is eenschending van zijn privacy. Ook is de vertrouwensrelatie met de verpleegkundige door deze handelwijze geschonden. Bovendien betekende dit een omwisseling van de verstrekking. Hier kwam nog bij dat de verstrekking op vrijdag om 17.00uur niet door is gegaan. P.i.w.-ers hebben dit hersteld. De zaterdag daarna heeft klager helemaal geen methadon gekregen, waardoor hij een aanval heeft gekregen, een kopje kapot heeft gegooid en een pakje shag verloren is gegaan. Opde zondag om 08.00 uur is de methadon pas verstrekt. Klager verwijt de verpleegkundige ook dat de medicatie niet op tijd is verstrekt.
Klager wil niet meer met die verpleegkundige te maken hebben.
In het beroepschrift van 23 juli 2004 heeft klager voorts het volgende aangevoerd. Hij is blij dat de verpleegkundige heeft toegegeven dat diens handelen fout is geweest en zijn excuses heeft aangeboden, ook al heeft deverpleegkundige dit niet rechtstreeks, persoonlijk, aan klager gedaan. Dit neemt echter niet weg dat de verpleegkundige klager goed voor schut heeft gezet in het bijzijn van andere gedetineerden, die klager daarna als junk hebbenbehandeld. Voor de daardoor èn door de er op volgende overplaatsing van de verslavingsbegeleidingsafdeling (v.b.a.) naar een andere afdeling geleden schade wil klager een vergoeding ontvangen.
In zijn brief van 29 september 2004 heeft klager een gespecificeerde opgave gegeven van zijn materiële en immateriële schade, in totaal begroot op € 2000,--.
De verpleegkundige heeft - zakelijk weergegeven - het volgende standpunt ingenomen.
Hij heeft middels zijn brief van 17 juni 2004 aan de medisch adviseur excuses aan klager aangeboden, maar is van mening dat de recepten correct waren uitgewerkt.
Ter zitting is hieraan het volgende toegevoegd.
Klager en zijn medegedetineerden gingen naar het luchten of hadden recreatie. Op dat moment heeft de verpleegkundige aan klager medegedeeld op welke tijdstippen klager methadon en seresta zou krijgen. Klager was op die dag niet bijde huisarts geweest en de verpleegkundige had geen andere bedoeling dan klager mede te delen wat op die dag was besloten. De verpleegkundige had op dat moment niet de indruk dat dit bezwaarlijk was voor klager. Ook nadien is hemniets gebleken van een verstoorde relatie. Het contact - drie maal per week - was nadien normaal. Toen hem gebleken was van een schriftelijke klacht bij de medisch adviseur heeft de verpleegkundige niet het initiatief genomen deaangelegenheid met klager uit te praten.
De medicatie is in overleg met de arts besteld en is - op naam en celnummer - klaar gezet op de afdeling. Voor het weekeinde geschiedt dit op de vrijdag. Het is mogelijk dat er iets is misgegaan met de verstrekking, die in hetweekeinde - op vrijdagavond, zaterdag en zondag - plaatsvindt door de p.i.w.-ers van de afdeling. Methadon wordt in de Noordsingel als gebruikelijk ’s ochtends verstrekt en seresta om 17.00 uur. De verstrekking van methadon wordtniet afgetekend, de inrichting heeft geen opiatenschrift.
Eén van de inrichtingsartsen van de locatie Noordsingel heeft in zijn brief van 17 juni 2004 aan de medisch adviseur bericht dat de verpleegkundige heeft beloofd in het vervolg voorzichtiger te zijn bij communicatie metgedetineerden in het openbaar.
De in de aanhef genoemde arts van genoemde locatie heeft hieraan ter zitting - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd.
De medische dienst is gehuisvest in het cellenblok waar klager heeft verbleven. Dit maakt de verleiding groot om mededelingen van de medische dienst aan de gedetineerden even op de gang te doen; dit lijkt een normale gang van zakengeworden te zijn. De arts heeft ten aanzien van de gevraagde schadevergoeding opgemerkt dat hij er van overtuigd is dat de gevolgen die klager heeft beschreven niets met bedoeld medisch handelen te maken hebben.
3. De beoordeling
De beroepscommissie is van oordeel dat informatie over medicatie slechts besproken dient te worden tussen de medische dienst en de patiënt-gedetineerde, derhalve niet in het bijzijn van andere gedetineerden. Zij acht hetonwenselijk dat de cultuur binnen de locatie gemakkelijk leidt tot het doen van medisch inhoudelijke mededelingen buiten de besloten en vertrouwelijke sfeer van het medisch contact.
Vast is komen te staan dat de verpleegkundige aan klager mededelingen over diens medicatie heeft gedaan in het bijzijn van medegedetineerden. De verpleegkundige heeft aldus zijn geheimhoudingsplicht geschonden. Dit brengt mee dathet beroep in zoverre gegrond dient te worden verklaard. Mede omdat de verpleegkundige aan klager excuses heeft aangeboden voor zijn handelwijze is er geen aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen.
Overigens merkt de beroepscommissie op dat zij het betreurt dat de verpleegkundige, nadat hem van een schriftelijke klacht van klager was gebleken, niet het initiatief heeft genomen de aangelegenheid met klager uit te praten.
Ten aanzien van het uitdelen van de medicatie op de vrijdagavond en de zaterdag is aannemelijk geworden dat dit op deze momenten niet geschiedt door de medische dienst, maar door het afdelingspersoneel. Voorts is aannemelijk datklagers medicatie wel volgens voorschrift was klaargezet op de afdeling. Nu van onjuist of onzorgvuldig handelen in dezen door de medische dienst niet is gebleken, dient het beroep in zoverre ongegrond te worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond ten aanzien van de onder 1.a. vermelde klacht. Zij bepaalt dat klager geen tegemoetkoming toekomt.
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van de onder 1.b. vermelde klacht.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, en de leden D.A. Arnold, verpleegkundige, en F.M.M. van Exter, huisarts, in tegenwoordigheid van mr. Chr.F. Swart-Babbé, secretaris, op 25november 2004
secretaris voorzitter