Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2307/GA, 23 november 2004, beroep
Uitspraakdatum:23-11-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2307/GA

betreft: [klager] datum: 23 november 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Moszkowicz, advocaat teNieuwegein, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 13 september 2004 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 november 2004, gehouden in de p.i. Veenhuizen, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn vertrouwenspersoon mw. [...], en de heer [...], unitdirecteur bij voormelde p.i.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een schending van het recht op vrije meningsuiting door het verbieden van het mogen houden van een zogenaamde ‘stille tocht’ in de inrichting.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager en de vertrouwenspersoon sluiten zich aan bij het standpunt zoals ingenomen in het door klagers raadsman ingediende beroepschrift en de schriftelijke aanvulling daarop. Voorts is nog het volgende naar voren gebracht. Betreurdwordt dat thans ter zitting niet een directeur aanwezig is die ook bij de gesprekken over de ‘stille tocht’ aanwezig was. Tijdens die gesprekken is aan klager toegezegd dat die stille tocht gehouden mocht worden. Indien de directeurhad willen voorkomen dat klager contacten met de pers heeft, had hij dat in overleg met het ministerie kunnen regelen. De directeur heeft de toestemming van het ministerie evenwel niet nodig voor het geven van toestemming voor eenstille tocht. Uiteraard had klager wel de bedoeling om de pers over die tocht in te lichten. Nu het houden van een stille tocht is geweigerd om op die manier de pers buiten de inrichting te houden, kan niet worden volgehouden dat deweigering was gegeven in verband met gevaar voor de orde en veiligheid in de inrichting. Klager is van mening dat (mede) op deze manier zijn grondrechten onrechtmatig worden ingeperkt. Klager volhardt in zijn standpunt dat ertoestemming is gegeven. Desgewenst kan een medegedetineerde, die bij het betreffende gesprek aanwezig was, als getuige worden opgeroepen.
Het is ipso facto nooit klagers bedoeling geweest om die stille tocht buiten de openbaarheid te houden. Voor die tocht waren al spandoeken (van eigen lakens en op karton) gemaakt. Die lakens zijn bij een medegedetineerde van de celgehaald en klager heeft zijn eigen lakens nooit meer terug gezien. Op die manier wordt klagers recht om op zijn lakens te schrijven wat hij wil, geschonden. Hierdoor wordt inbreuk gemaakt op klagers recht op vrije meningsuiting.Klager beperkt zijn beklag uitdrukkelijk tot de schending van zijn recht op vrije meningsuiting. Klager heeft twee gesprekken gehad met de directie van de inrichting. Het betrof daarbij voorbereidende gesprekken. Op 10 augustus2004, de datum van het tweede gesprek, was feitelijk alles rond. Vervolgens werd op 11 augustus 2004 alles teruggedraaid en is klager verboden om met de pers te spreken. Klager is van mening dat hij het recht heeft om, als hij datwenselijk acht, met vertegenwoordigers van de pers te spreken. De beklagcommissie heeft het argument van gevaar voor orde en veiligheid gebruikt als vloerkleed, waaronder het grondrecht kon worden geveegd. Indien mensen monddoodworden gemaakt, zoals de directeur probeert, zullen er ook werkelijk mensen worden gedood. Klager verwijst daarbij naar hetgeen in Duitsland is gebeurd naar aanleiding van de “Kristalnacht”. Klager wenst met de pers te spreken overpolitieke onderwerpen en over problemen zoals die zich voordoen in de locatie Bankenbosch. Aan klager kan niet verboden worden om te denken en om zijn mening te uiten. Klager vraagt zich af of de directeur, als klager een boek zouschrijven (hetgeen hij van plan is) over zijn tijd in Bankenbosch, dat boek zal verbranden. Klager zal zijn recht van vrije meningsuiting zelf komen halen, indien dat nodig is.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Anders dan door klager wordt gesteld, heeft de directeur van Bankenbosch nimmer toegezegd dat er een stille tocht zou mogen worden gehouden. Door een aantal gedetineerden, waaronder klager, is een verzoek gedaan voor het mogenhouden van een dergelijke tocht. Dat verzoek is op 11 augustus 2004 afgewezen. In eerste instantie is door klager en de medegedetineerden aangegeven dat de tocht bedoeld was voor de in de inrichting verblijvende gedetineerden en datzij de orde en veiligheid in de inrichting zouden garanderen. Vervolgens hebben de verzoekers op 10 augustus 2004 aangegeven dat zij voornemens waren de pers te benaderen. Toen werd een en ander naar de mening van de directeur geenstrikt interne aangelegenheid meer en kwam het gevaar voor de orde en veiligheid in de inrichting aan de orde. Om die reden is geen toestemming verleend voor die tocht. De directeur kan niet aangeven of de tocht wel doorgang hadmogen vinden als de pers er niet bij betrokken zou worden. Daarvoor is een afzonderlijke afweging vereist en die afweging is toen niet gemaakt. Dat punt was niet aan de orde. Anders dan door klager wordt aangevoerd, heeft dedirecteur nimmer toestemming gegeven voor die stille tocht. In het gesprek daarover is wel gesproken over een eventueel tijdstip indien toestemming zou worden verleend. De directeur is van mening dat contacten met de pers tijdensdetentie een zaak zijn van de directeur en de minister. Een en ander is duidelijk geregeld. Die regels gelden ook als gedetineerden met verlof zijn.

3.
De beoordeling
De beroepscommissie acht het – anders dan door en namens klager is aangevoerd – niet aannemelijk geworden dat door de directeur aan klager een toezegging zou zijn gedaan met betrekking tot het verzoek om een stille tocht te mogenhouden.
Op grond van het bepaalde in artikel 3, derde lid, van de Pbw, berust het beheer van de inrichting bij de directeur. Om die reden is de directeur bevoegd om op een verzoek als het onderhavige (voor het houden van een stille tocht)te beslissen. Gelet op alle omstandigheden van het geval acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk dat de directeur in dit geval op goede gronden heeft kunnen oordelen dat een stille tocht, op de wijze waarop klager en zijnmedegedetineerden voornemens waren deze door te voeren, een zodanig gevaar voor de orde en veiligheid in de inrichting met zich bracht, dat zulks een weigering van het verzoek rechtvaardigt.
De afwijzende beslissing van de directeur kan gerechtvaardigd worden geacht en er bestaat overigens geen enkele grond voor de bewering dat klagers (grond)recht op vrijheid van meningsuiting verdergaand wordt beperkt dan op grond vande wet en de in Nederland geldende verdragsbepalingen tijdens de detentie is toegestaan. Klager dient te beseffen dat zijn rechten als gedetineerde wat dit betreft worden beheerst door de Pbw, in het kader van welke wet zijn rechtennu eenmaal in overwegende mate worden beperkt door het daaraan ten grondslag liggende beginsel van orde en veiligheid in de inrichting. De beroepscommissie zal dan ook de uitspraak van de beklagrechter – zij het met wijziging vangronden – bevestigen. Overigens vraagt de beroepscommissie zich wèl af of een zaak als déze zich leent voor afdoening door de alleensprekende beklagrechter.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. R. Weenink en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 23 november 2004

secretaris voorzitter

Naar boven