Nummer: 04/2296/GB
Betreft: [klager] datum: 25 november 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.K. Bhadai, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 22 september 2004 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek om in aanmerking te komen voor electronische detentie afgewezen.
2. De feiten
Klager is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 14 dagen gevangenisstraf en is thans niet gedetineerd.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot deelname aan een electronische detentie als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris heeft het verzoek van klager, strekkende tot deelname aan electronische detentie op 22 september 2004 afgewezen. Klager is zelfstandig ondernemer en voert opdrachten uit voor de media. Klager heeft in deperiode van 22 juli 2004 tot 5 augustus 2004 tijd vrij gehouden om de electronische detentie te kunnen ondergaan. Hij heeft in die periode geen opdrachten aangenomen en hij heeft daardoor inkomsten misgelopen.
Klager heeft op 29 juni 2004 een overeenkomst strekkende tot deelname aan electronische detentie ondertekend met Electronische Detentie Rotterdam (EDR). Aan klager is vervolgens gemeld dat een medewerker van EDR op 22 juli 2004tussen 09.00 uur en 17.00 bij hem langs zou komen om klager aan te sluiten op de electronische detentie De betreffende medewerker is die dag niet verschenen. Op 10 augustus 2004 werd klager schriftelijk op de hoogte gesteld dat datniet verschijnen te wijten was aan een misverstand aan de kant van Justitie. Tevens werd daarbij aangegeven dat er op 4 augustus 2004 en 5 augustus 2004 contact zou zijn opgenomen met klager teneinde een passende oplossing te vindenvoor klager. EDR stelde in dat schrijven van 10 augustus 2004 dat klager verdere medewerking geweigerd zou hebben. Klager heeft nooit zijn medewerking geweigerd, noch heeft hij getracht zijn straf te ontlopen. Klager zal te allentijde meewerken aan het ondergaan van de electronische detentie
Klager wil zijn bezwaren graag mondeling toelichten tegenover de beroepscommissie.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager is bij brief van 27 februari 2004 in de gelegenheid gesteld kenbaar te maken of hij op basis van vrijwilligheid in aanmerking wenste te komen voor electronische detentie Klager heeft toen aangegeven daarvoor in aanmerking tewillen komen. Op 29 juni 2004 heeft er een intakegesprek plaatsgevonden, naar aanleiding waarvan is besloten klager in aanmerking te laten komen voor electronische detentie Tevens werd daarbij aangegeven dat klager (vermoedelijk) op22 juli 2004 zou worden aangesloten. Klagers aansluiting heeft op die datum niet plaatsgevonden op grond van een misverstand aan justitiezijde. Klager heeft over dat niet-aansluiten geen contact opgenomen met justitie. Op 4 en 5augustus 2004 is contact opgenomen met klager om alsnog tot een passende oplossing te komen. Hem werd aangeboden dat hij zelf de aanvangsdatum voor de electronische detentie kon bepalen. Klager heeft toen zijn medewerking geweigerden zich daarbij op het standpunt gesteld dat hij de op te leggen vrijheidsstraf inmiddels wel had uitgezeten. Op 10 augustus 2004 is klager bericht dat de stukken zouden worden teruggezonden naar het Bureau Capaciteitsbenutting enLogistiek in verband met tenuitvoerlegging van de hem opgelegde vrijheidsstraf in een penitentiaire inrichting. Op 11 augustus 2004 is klager opgeroepen om de hem opgelegde vrijheidsstraf te ondergaan, waartoe hij zich op 1 november2004 dient te melden in de gevangenis Bankenbosch te Veenhuizen. Klager heeft tegen dit plaatsingsbesluit op 17 augustus 2004 bezwaar gemaakt. Bij brief van 1 september 2004 is het verzoek om alsnog in aanmerking te komen voorelectronische detentie door de selectiefunctionaris afgewezen. De selectiefunctionaris heeft vervolgens, daarbij gelet op hetgeen hiervoor is vermeld, het verzoek van 10 september 2004 eveneens afgewezen.
4. De beoordeling
4.1. De beroepscommissie acht zich middels de stukken voldoende ingelicht. Zij wijst het verzoek van klager om zijn bezwaren mondeling toe te lichten af.
4.2. In de artikel 3, 4 en 5 van de Circulaire Electronische Detentie d.d. 10 november 2003, met kenmerk 5247387/03/DJI (hierna de Circulaire), zijn de voorwaarden opgenomen waaraan de veroordeelden moeten voldoen om inaanmerking te kunnen komen voor deelname aan electronische detentie.
4.3. Vast is komen te staan dat klager niet op de tussen hem en het uitvoeringsorgaan van de electronische detentie afgesproken datum is bezocht voor het aansluiten van klager op electronische detentie De beroepscommissie achtvoldoende aannemelijk geworden dat klager zich bij de tussen hem en vertegenwoordigers van het uitvoeringsorgaan gevoerde gesprekken op respectievelijk 4 en 5 augustus 2004 op het standpunt heeft gesteld dat hij niet langer deelhoefde te nemen aan het electronische detentietraject en dat hij zijn vrijheidsstraf inmiddels zou hebben ‘voldaan’. Nu het niet aan klager is om te bepalen op welke wijze en wanneer de aan hem opgelegde vrijheidsstraf ten uitvoerwordt gelegd, maar dat dit is voorbehouden aan de (daartoe aangewezen medewerkers van) minister van justitie, had het voor de hand gelegen dat klager toen wel zou hebben meegewerkt. Zulks geldt temeer nu klager toen kennelijk in degelegenheid werd gesteld om inspraak te hebben bij de bepaling van de ingangsdatum van de electronische detentie.
Hetgeen hiervoor is overwogen maakt dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, nu klager niet voldoet aan het criterium van artikel 4 aanhef en onder a van voornoemde Circulaire, nietin strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 25 november 2004
secretaris voorzitter