Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2189/TP, 17 november 2004, beroep
Uitspraakdatum:17-11-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2189/TP

betreft: [klager] datum: 17 november 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. O.G. Schuur,namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn bovengenoemde raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft op 6 september 2004 de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 18 september 2004 verlengd tot 17 december2004.

2. De feiten
Klager is volgens aantekening op zijn registratiekaart bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 8 december 2003 veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en ter beschikking gesteld met bevel dat hij vanoverheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 23 december 2003. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verscheidene huizen van bewaring, laatstelijk in hethuis van bewaring (h.v.b.) De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Bij brief van 6 september 2004 heeft de Minister klager mededeling gedaan van de bestreden verlengingsbeslissing. Deze brief is op 10 september 2004 aan klager uitgereikt. Klager is op 1 september 2004 gehoord over het voornemen vande Minister tot het nemen van deze verlengingsbeslissing.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft aanvankelijk gemeend dat in het gesprek dat hij met een medewerkster van de afdeling BSD heeft gehad op 1 september 2004 hem de verlenging van de passantentermijn werd medegedeeld, in plaats van daarover te zijngehoord. Hoe dit ook zij: gevraagd wordt aansluiting te zoeken bij artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin is bepaald dat een te vroeg ingediend beroepschrift niettemin ontvankelijk is indien het besluit reedstot stand was gekomen of het besluit niet tot stand was gekomen maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel het geval was.
Klager dient zo spoedig mogelijk te worden geplaatst in een tbs-inrichting. Hij

wacht inmiddels al langer dan de gemiddelde wachttijd van de tbs-passanten, die 240 dagen bedraagt. Klager hoort niet thuis in een h.v.b. Zijn psychische gesteldheid verslechtert daar door het uitblijven van adequate behandeling.Klager is niet moeilijk plaatsbaar, nu hij niet een nauwelijks te behandelen persoonlijkheidsstoornis heeft. Volgens het PBC is sprake van een psychotische aandoening als gevolg van een hersenbeschadiging.
Klagers voorarrest heeft lang geduurd en klager had bij het ingaan van zijn tbs de hem tevens opgelegde gevangenisstraf al ruim uitgezeten, waardoor hij feitelijk al aan het wachten was.
Tenslotte wordt aangevoerd dat het EHRM in recente jurisprudentie heeft geoordeeld dat plaatsing van een tbs-passant in beginsel binnen zes maanden dient te geschieden, bij gebreke waarvan artikel 5 EVRM geschonden is.

Namens de Minister is het volgende naar voren gebracht.
Het beroep is gericht tegen de verlengingsbeslissing van 6 september 2004. Het beroepschrift is op 7 september 2004 door het secretariaat van de Raad ontvangen. Dit beroep is te vroeg ingesteld en dus niet-ontvankelijk, omdat demededeling van de verlengingsbeslissing op 7 september 2004 nog niet aan klager was uitgereikt; die mededeling is op 10 september 2004 aan klager uitgereikt.
Voor het geval dat de beroepscommissie tot ontvankelijkheid besluit wordt het volgende aangevoerd.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn, nu klager tijdig is gehoord en de beslissing tot verlenging van de passantentermijn tijdig aan hem is medegedeeld. Het beroep zal tevens materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekortaan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing verbleef klager negen maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissingop die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b. onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moestworden gesproken. Daarom was er geen aanleiding aan klager voorrang te verlenen bij de plaatsing in een tbs-inrichting.

De Minister heeft een medische verklaring van 22 oktober 2004 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) Rotterdam/Dordrecht betreffende klagers psychische conditie overgelegd.

4. De beoordeling
Op 7 september 2004 is beroep ingesteld tegen de beslissing van 6 september 2004 terwijl de beroepstermijn, in verband met de uitreiking op 10 september 2004 van de kennisgeving van de beslissing, op 11 september is aangevangen.
Hoewel het beroepschrift vóór het begin van de beroepstermijn is ingediend blijft niet-ontvankelijkverklaring achterwege, omdat de beslissing wel reeds tot stand was gekomen op het moment van het instellen van het beroep.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. was ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing negen maanden.

De vóór aanvang van de tbs in voorarrest doorgebrachte tijd telt volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie niet mee bij de berekening van de duur van de passantentermijn na aanvang van de tbs.

In het licht van de op 10 november 2004 onherroepelijk geworden uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 11 mei 2004 (no. 49902/99) in de zaak Brand moet geoordeeld worden dat een passantentermijn van meer danvijf maanden in strijd is met artikel 5, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 18 september 2004 tot 17 december 2004 in strijd is met het recht. Zij zal het beroep derhalvegegrond verklaren.

Omtrent een eventueel vast te stellen tegemoetkoming is de beroepscommissie thans niet door partijen ingelicht. Zij zal derhalve haar beslissing dienaangaande aanhouden tot enig moment nadat partijen daaromtrent hun wederzijdsestandpunten aan de beroepscommissie hebben verstrekt, waartoe partijen twee weken de tijd hebben na dagtekening van deze beslissing.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij houdt de uitspraak omtrent de eventueel vast te stellen tegemoetkoming aan en stelt partijen in de gelegenheid schriftelijk hun standpunt hieromtrent aan de beroepscommissie mede te delen binnen twee weken na de datum van dezeuitspraak.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. Chr.F. Swart-Babbé , secretaris, op 17 november 2004

secretaris voorzitter

Naar boven