Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1869/TP, 17 november 2004, beroep
Uitspraakdatum:17-11-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1869/TP

betreft: [klager] datum: 17 november 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft op 28 juli 2004 de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 25 augustus 2004 verlengd tot 23 november 2004.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 14 november 2003 ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 29 november 2003. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) Arnhem-Zuid te Arnhem.

Bij brief van 28 juli 2003, uitgereikt aan klager op 2 augustus 2004, heeft de Minister klager mededeling gedaan van de bestreden beslissing. Klager is terzake gehoord op 27 juli 2004.
Klager verbleef ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing op een bijzondere zorgafdeling (bza) van voormeld h.v.b.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Hij is het niet eens met de verlenging van zijn passantentermijn. Hij voelt dat hij geestelijk achteruit is gegaan en vreest dat het herstel in de tbs-inrichting veel langer zal gaanduren. Ook heeft hij lichamelijke klachten.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn, omdat klager tijdig is gehoord en de verlengingsbeslissing tijdig aan hem is medegedeeld.
Het beroep zal tevens materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing verbleef klager negen maanden in eenh.v.b., laatstelijk op een bza. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b.onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken.

Blijkens de overgelegde medische verklaring van 29 september 2004 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Arnhem is klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moet wordenaangemerkt.

4. De beoordeling
De totale duur van het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. was ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing negen maanden.

In het licht van de op 10 november 2004 onherroepelijk geworden uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 11 mei 2004 (no. 49902/99) in de zaak Brand moet geoordeeld worden dat een passantentermijn van meer danvijf maanden in strijd is met artikel 5, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 25 augustus 2004 tot 23 november 2004 in strijd is met het recht. Zij zal het beroep derhalvegegrond verklaren.

Omtrent een eventueel vast te stellen tegemoetkoming is de beroepscommissie thans niet door partijen ingelicht. Zij zal derhalve haar beslissing dienaangaande aanhouden tot enig moment nadat partijen daaromtrent hun wederzijdsestandpunten aan de beroepscommissie hebben verstrekt, waartoe partijen twee weken de tijd hebben na dagtekening van deze beslissing.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij houdt de uitspraak omtrent de eventueel vast te stellen tegemoetkoming aan en stelt partijen in de gelegenheid schriftelijk hun standpunt hieromtrent aan de beroepscommissie mede te delen binnen twee weken na de datum van dezeuitspraak.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 17 november 2004

secretaris voorzitter

Naar boven