nummer: 04/2640/SGA
betreft: [klager] en 73 medegedetineerden datum: 15 november 2004
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van
de directeur van de locatie Zuijderbos te Heerhugowaard, verder verzoeker te noemen.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 70, tweede lid, Pbw, van de tenuitvoerlegging van een uitspraak d.d. 1 november 2004 van de beklagcommissie bij voormelde inrichting, gegeven op klachten van [...] en 73medegedetineerden, verder te noemen klagers.
Het beklag betreft – voor zover in het kader van het schorsingsverzoek aan de orde – het tijdens de maaltijden verplicht op cel moeten verblijven.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard, de beslissing van de directeur vernietigd en de directeur opgedragen om binnen drie weken na verzending van de uitspraak van de beklagcommissie een nieuwe beslissing te nemen,met inachtneming van de uitspraak van de beklagcommissie. Voorts heeft de beklagcommissie bepaald dat aan de klagers per persoon een tegemoetkoming toekomt van € 15,-.
De voorzitter heeft kennis genomen van bedoelde uitspraak van de beklagcommissie en de onderliggende stukken alsook van de schriftelijke reactie namens klagers op het schorsingsverzoek.
1. De standpunten van verzoeker en van klagers
Uit de inlichtingen van verzoeker komt naar voren dat verzoeker van mening is dat gedetineerden die in een regime van algehele gemeenschap verblijven op grond van het bepaalde in artikel 20, tweede lid, van de Pbw, verplicht kunnenworden om zich tijdens de maaltijden in hun verblijfsruimte op te houden. In de Memorie van Toelichting (MvT) op genoemd artikel wordt de omstandigheid vermeld dat niet elke inrichting zich in bouwkundig opzicht leent voor hetgezamenlijk gebruiken van de maaltijd. Dat impliceert evenwel niet dat zich geen andere omstandigheden of situaties zouden kunnen voordoen, op grond waarvan het gerechtvaardigd is dat de maaltijd op cel wordt gebruikt. Deberoepscommissie heeft eerder ten aanzien van dit onderwerp bepaald dat:
- indien de inrichting over een geschikte gemeenschappelijke ruimte beschikt, de gedetineerden daar de maaltijd gezamenlijk gebruiken.
- indien de inrichting niet over een dergelijke ruimte beschikt, dan zullen de gedetineerden in de regel de maaltijden in de eigen ruimte gebruiken.
In beide gevallen maakt de maaltijd evenwel onderdeel uit van het dagprogramma.. De beroepscommissie heeft voorts aangegeven dat, indien de directeur andere redenen dan de bouwkundige situatie heeft om de maaltijden op cel te latengebruiken, de tijd daarvan niet gerekend mag worden tot het dagprogramma. In het onderhavige geval, waarin het om personeelstechnische redenen niet mogelijk is om de gedetineerden gezamenlijk de maaltijd te laten gebruiken, wordt detijd gedurende welke de gedetineerden hun maaltijd op cel gebruiken, niet gerekend tot het dagprogramma. Aan het aantal uren dat de gedetineerden in algehele gemeenschap verblijven wordt niet getornd en dat aantal voldoet aan hetminimum van artikel 3, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm). De directeur is daarom van mening dat in dit geval geen inbreuk wordt gemaakt op het beginsel van minimale beperkingen als neergelegd in artikel 2, vierde lid,van de Pbw. Om die reden is de directeur van mening dat in dit geval een tegemoetkoming niet aan de orde is.
Omdat de Arbo-wetgeving de lunchpauze van het personeel verplicht stelt en de directeur vanwege bezuinigingen niet over voldoende personeel beschikt is hij gedwongen de gedetineerden de maaltijd op cel te laten gebruiken. Indien degedetineerden hun maaltijden wel gezamenlijk zouden moeten gebruiken, zal de daarvoor benodigde tijd 'elders' uit het dagprogramma moeten worden gehaald. Het gezamenlijk gebruiken van de maaltijden zou daarom niet leiden tot eenverlenging van het dagprogramma.
Uit de schriftelijke reactie van en namens klagers komt naar voren dat zij van mening zijn dat de maaltijden van gedetineerden in een inrichting met een regime van algehele gemeenschap in beginsel gezamenlijk moeten worden genuttigden dat dit beginsel slechts uitzondering lijdt indien de gebouwelijke situatie zich daartegen verzet. Het daarop betrekking hebbende wetsartikel (artikel 20 van de Pbw) is sedert de eerdere uitspraken van de beroepscommissie nietgewijzigd. In de Pbw staan de rechten van de gedetineerden omschreven. Zij hebben (onder meer) recht op een ongestoorde tenuitvoerlegging van hun detentie. De aangevallen beslissing van de directeur zou voor onrust onder degedetineerden zorgen. De door de directeur aangehaalde personeelstechnische redenen mogen niet worden aangevoerd om gedetineerden in te sluiten tijdens de maaltijden. De vraag of de tijd voor de maaltijden wordt meegerekend bij debepaling van de duur van het dagprogramma is hier niet van belang. Er wordt immers inbreuk gemaakt op het beginsel van minimale beperkingen (artikel 2 van de Pbw). Anders dan de directeur heeft aangevoerd verblijven de gedetineerdenin beginsel in gemeenschap. Alleen indien zij door gebouwelijke omstandigheden gedwongen zijn de maaltijd op cel te gebruiken mag die tijd niet meegewogen worden bij de bepaling van de duur van het dagprogramma. De directeur heeftdie redenering evenwel omgedraaid en dat is een onjuiste uitleg van de uitspraken van de beroepscommissie.
De uitspraak van de beklagcommissie heeft het recht van de gedetineerden, dat door de beslissing van de directeur wordt geschonden, hersteld. Klagers zijn van mening dat de voorzitter de uitspraak van de beklagcommissie niet magschorsen. De omstandigheid dat de Arbo-wetgeving lunchpauzes voor het personeel verplicht stelt is jammer voor de directeur maar dat probleem mag niet op de gedetineerden worden afgewenteld. Hetgeen door de directeur wordtaangevoerd met betrekking tot de duur van het dagprogramma indien gedetineerden wel gezamenlijk de maaltijd zouden gebruiken is onjuist. Artikel 3 van de Pm geeft slechts de ondergrens aan voor de duur van het dagprogramma. Hetstaat de directeur daarom vrij om het dagprogramma langer te laten duren. Ook zou, als de directeur uren te kort komt, het dagprogramma aan de grens van 59 uren kunnen voldoen door het dagprogramma 's morgens later te latenaanvangen.
2. De beoordeling
Voor zover de directeur bedoeld heeft schorsing te verzoeken van de in de uitspraak van de beklagcommissie opgelegde verplichting om aan klagers een tegemoetkoming toe te kennen, heeft verzoeker geen belang bij een toewijzing vandat verzoek. Op grond van het bepaalde in artikel 70, eerste lid, van de Pbw, wordt de tenuitvoerlegging van de toekenning van een tegemoetkoming, door het instellen van het beroep reeds geschorst. In zoverre zal verzoekerniet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek.
Ten aanzien van het (overige deel van het) verzoek overweegt de voorzitter dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de beklagcommissie slechts ruimte bestaat voor een voorlopigebeoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beroep is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijkof onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat hier het geval.
Hoewel de beroepscommissie eerder heeft geoordeeld dat het gebruik van de maaltijden in een inrichting met een regime van algehele gemeenschap in beginsel gezamenlijk dient te geschieden, betekent zulks niet zonder meer dat deberoepscommissie in dit geval
– mede gelet op de gewijzigde regelgeving met betrekking tot dit onderwerp – tot het oordeel zal komen dat in het onderhavige geval een uitzondering als bedoeld in lid 2 van artikel 20 Pbw niet gerechtvaardigd is. Indien dedirecteur thans zou worden verplicht de organisatie rondom de maaltijden in de inrichting te wijzigen en de beroepscommissie vervolgens zou oordelen dat het beroep van de directeur gegrond moet worden verklaard, zou dat met zichbrengen dat er weer een wijziging in de organisatie dient te geschieden. Nu het de voorzitter ambtshalve bekend is dat wijzigingen in de organisatie van het dagprogramma door de gedetineerden als zodanig ingrijpend worden ervarendat daardoor de orde en rust in de inrichting en daarmee de ongestoorde tenuitvoerlegging van de detentie in het geding kan komen en omdat te verwachten valt dat de beroepscommissie binnen afzienbare tijd op het beroep van dedirecteur zal beslissen, acht de voorzitter in dit geval termen aanwezig de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de beklagcommissie – voor zover hier aan de orde – te schorsen tot het moment dat op het beroep zal zijn beslist.
3. De uitspraak
De voorzitter verklaart verzoeker niet-ontvankelijk voor zover het verzoek ziet op de tegemoetkoming en wijst het verzoek voor het overige toe. Hij schorst de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de beklagcommissie, voor zoverbetrekking hebbend op het gebruik van maaltijden op cel.
Aldus gedaan door mr. Y.A.J.M. van Kuijck, voorzitter in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 15 november 2004.
secretaris voorzitter