Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1895/GA, 15 november 2004, beroep
Uitspraakdatum:15-11-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1895/GA

betreft: [klager] datum: 15 november 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 20 juli 2004 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Westlinge te Westlinge,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 oktober, gehouden in de locatie De IJssel te Krimpen aan den IJssel, is klager gehoord.
De directeur van de locatie Westlinge heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen en zijn standpunt ten aanzien van het beroep schriftelijk toegelicht.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van intrekking van het eerstvolgende verlof wegens het voornemen dat klager voornemens is een strafbaar feit te gaan plegen; en
b. het niet binnen vierentwintig uur uitreiken van de schriftelijke mededeling van de hiervoor onder a vermelde beslissing van de directeur.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met de beschuldiging dat hij voornemens zou zijn strafbare feiten te gaan plegen. Hij had dat betreffendeweekeinde weliswaar een afspraak op het station, alwaar hij een bekende van hem zou ontmoeten. Die bekende wilde hem een cadeau geven voor klagers dertigjarige huwelijksfeest. Voor de intrekking van het verlof was klager al 25 maalmet weekeindverlof geweest. Ook mocht hij twee dagen na het ingetrokken weekeindverlof de inrichting wel verlaten voor een sollicitatiegesprek. Klager werkt inmiddels in het kader van zijn penitentiair programma als mediator. Doordeze intrekking zijn klagers huwelijksfeest en de Koninginnedagviering met zijn kleinkind in het water gevallen. Klager heeft nimmer de intentie gehad om in verdovende middelen te handelen. Klager wil deze feiten graag uit zijndossier hebben.
Klager heeft op maandag 3 mei 2004 de schriftelijke beslissing van de directeur uitgereikt gekregen. Toen hem de disciplinaire straf opgelegd werd, heeft klager tegenover de directeur aangegeven dat hij uiterlijk op 3 mei 2004geïnformeerd wenste worden over de redenen van de intrekking van het verlof. Op die derde mei is aan klager aangegeven dat er vermoedens waren dat hij strafbare feiten zou plegen. De uiteindelijke redenen heeft klager pas onlangs,door tussenkomst van de Raad, mogen ontvangen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Op 29 april 2004 heeft de directeur aan klager medegedeeld dat het geplande regimair verlof van 30 april 2004 niet zou worden verleend. Reden voor die intrekking was telefonische ambtelijke informatie, waaruit bleek dat het ernstigevermoeden bestond dat klager zich in het betreffende weekeinde schuldig zou maken aan strafbare feiten. Aan klager is toen medegedeeld dat verdere beslissingen met betrekking tot de voortduring van zijn verblijf in het betreffenderegime en in de inrichting zouden worden gezet na ontvangst van de ambtelijke berichtgeving. Aan de directeur was toegezegd dat die berichtgeving hem op 3 mei 2004 zou bereiken. Klager heeft toen afgezien van zijn recht om deschriftelijke mededeling van de beslissing binnen 24 uur te ontvangen. Op 3 mei 2004 is die schriftelijke mededeling uitgereikt aan klager. Naar aanleiding van de uiteindelijk ontvangen informatie van het Gedetineerden rechercheinformatiepunt (Grip) is klager medegedeeld dat die informatie geen aanleiding gaf om verder toe te kennen verloven te beperken. Voor het ingetrokken verlof is aan klager geen tegemoetkoming gegeven.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag:
Artikel 51, eerste lid, van de Pbw, luidt:
”De directeur kan wegens het begaan van strafbare feiten als bedoeld in artikel 50, eerste lid, de navolgende disciplinaire straffen opleggen: (...)”
Een disciplinaire straf kan daarom enkel worden opgelegd terzake van gepleegde feiten. De directeur heeft evenwel in dit geval een disciplinaire straf opgelegd wegens het vermoeden dat klager een (strafbaar) feit zou plegen tijdenshet regimair weekeind verlof. Gelet op het voorgaande had die intrekking van het verlof daarom niet mogen geschieden in de vorm van een disciplinaire straf. Indien de directeur het verlof had willen intrekken, voor welke intrekkingnaar het oordeel van de beroepscommissie, mede gelet op het in beroep overgelegde proces-verbaal van het Grip, op zich voldoende aanleiding was, had het meer voor de hand gelegen om die intrekking als ordemaatregel op te leggen. Ditmaakt dat de aangevallen beslissing van de directeur is genomen in strijd met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift. Dit onderdeel van het beklag dient daarom – op formele gronden – gegrond te worden verklaard.
Nu er voor de directeur op zich voldoende aanleiding bestond om het verleende weekeindverlof in te trekken en hij enkel de formele fout heeft gemaakt zijn beslissing als disciplinaire straf op te leggen in plaats van alsordemaatregel, acht de beroepscommissie in dit geval geen termen aanwezig voor de toekenning van een tegemoetkoming.
Ten aanzien van onderdeel b van het beklag:
Hetgeen in beroep naar voren is gebracht ten aanzien van onderdeel b van het beklag kan
– voorzover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagrechter. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a grond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart dat onderdeel van het beklag alsnog gegrond.
Zij stelt vast dat er geen termen zijn voor het toekennen van een tegemoetkoming.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. U. van de Pol en mr. R.P.L.G.M. Verbunt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes , secretaris, op 15 november 2004

secretaris voorzitter

Naar boven