Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2560/GV, 15 november 2004, beroep
Uitspraakdatum:15-11-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2560/GV

betreft: [klager] datum: 15 november 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 oktober 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht.
Klager is door Justitie aangemeld voor het Riskproject, een pilot met als doel het terugdringen van recidive. Hiertoe zou klager de laatste drie maanden van zijn detentie meedoen aan een penitentiair programma. Later bleek datklagers eerste verlof afgewacht zou worden en hij daaropvolgend reeds zou kunnen beginnen. Zonder duidelijke reden zijn echter klagers eerste en tweede verlof afgewezen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager komt sedert 1984 in aanraking met politie en justitie. Alle incidenten betreffen geweldsdelicten. Klagers eerste detentie in 1992 in het volwassenencircuit was reeds het gevolg van een veroordeling in verband met diefstal metgeweld of bedreiging cq afpersing. Binnen de proeftijd eindigend op 1 april 2003 m.b.t. zijn voorlaatste veroordeling heeft hij zich opnieuw schuldig gemaakt aan het plegen van ernstige geweldsdelicten
Met ingang van 2 november 2004 is klager in het kader van een intramuraal penitentiair programma geplaatst in een verslavingskliniek.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Rijnmond heeft zich onthouden van het geven van een advies ten aanzien van de verlofaanvraag. Wel blijkt dat er binnen de inrichting geen incidenten over klager te melden zijn.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Rotterdam heeft aangegeven negatief te adviseren, aangezien klager reeds vele malen eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en hij voorts verslaafd is aandrugs, wat in de praktijk samengaat met het plegen van drugs.
De politie Rotterdam Rijnmond heeft op een eerder verzoek negatief geadviseerd, maar heeft nu – blijkens de brief van het bureau selectie en detentiebegeleiding van de p.i. Rijnmond van 4 oktober 2004 – positief geadviseerd.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 20 maanden met aftrek, wegens onder meer diefstal. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 14 januari 2005.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag. Hij kan in totaal drie verlofaanvragen indienen.

Blijkens het uittreksel justitieel documentatieregister heeft klager zich gedurende vele jaren meermalen schuldig gemaakt aan geweldsdelicten. Tevens heeft klager zich in de proeftijd van zijn voorlaatste veroordeling schuldiggemaakt aan het delict waarvoor hij thans in detentie verblijft.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden, kort gezegd snelle recidive, een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. De afwijzendebeslissing kan, gelet op deze motivering, worden gebaseerd op artikel 4, onder b en i, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI. Derhalve is de beslissing van de Minister niet instrijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 15 november 2004

secretaris voorzitter

Naar boven