Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2312/GA, 11 november 2004, beroep
Uitspraakdatum:11-11-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2312/GA

betreft: [klager] datum: 11 november 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 9 september 2004 van de beklagcommissie bij de locatie Ooyerhoek te Zutphen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 november 2004, gehouden in de locatie Norgerhaven te Veenhuizen, zijn gehoord klager en de heer [...], unit-directeur bij de locatie Ooyerhoek voornoemd.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een strafcel en een bijkomende ordemaatregel van een 'rode' kaart, wegens het niet meewerken aan een urinecontrole.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft geprobeerd zijn medewerking te verlenen aan de urinecontrole. Hij kon echter geen urine produceren. Hem zijn, terwijl hij in de afzonderingscel verbleef wel twee bekers water gegeven maar dat hielp niet. Klager vindtdat het te ver gaat dat hij nu wordt beschuldigd van het gebruik van harddrugs. Hij heeft tijdens zijn detentie nooit verdovende middelen gebruikt en dus ook nooit een positieve uitslag van een gehouden urinecontrole gehad. Klagergebruikt inmiddels al tweeëneenhalf jaar geen verdovende middelen meer. Klager is van mening dat de opgelegde sanctie, en dan met name de rode kaart, te zwaar is. Klager heeft nog gevraagd om de urine die hij die betreffende dag opeen later tijdstip wel kon produceren alsnog voor onderzoek op te sturen. Hem werd gezegd dat zulks niet meer mogelijk was. Klager heeft de directeur verzocht om zijn beslissing te herzien. De directeur gaf naar aanleiding van datgesprek aan dat hij op zich klager wel het voordeel van de twijfel wilde geven maar dat hij de rode kaart niet kon intrekken. Hij zei dat hij rekening moest houden met de reacties van andere gedetineerden als hij de rode kaart zouintrekken. Klager kwam op het moment van oplegging van die ordemaatregel feitelijk in aanmerking voor selectie voor een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.). Die selectie is door deze rode kaart niet doorgegaan. Inmiddels zouklager weer in aanmerking kunnen komen voor plaatsing in een b.b.i. Dat kan door de rode kaart nog steeds niet. Klager heeft in de inrichting al eerder aangegeven problemen te hebben met het visuele toezicht bij de urinecontrole.Bij de onderhavige controle was er toezicht door vier inrichtingsmedewerkers.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur handhaaft het standpunt zoals ingenomen is bij de behandeling van de zaak door de beklagcommissie. De eerste urinecontrole van een van buiten de inrichting afkomstige gedetineerde geldt binnen de inrichting alsnulmeting. Indien deze gedetineerde positief scoort krijgt hij een zogenaamde 'gele' kaart. Dat is een waarschuwing. Klager kwam echter van binnen de inrichting, er was sprake van een interne overplaatsing. Op zich is het goedmogelijk dat klager geen verdovende middelen heeft gebruikt. Hij heeft echter geen urine geproduceerd en dus geen medewerking verleend aan de urinecontrole. Overeenkomstig de wettelijke bepalingen wordt dat niet medewerken door deinrichting gelijkgesteld aan het gebruik van hard drugs en overeenkomstig bestraft. De rode kaart past in het door de minister van justitie gevoerde ontmoedigingsbeleid. Het is aan de betreffende directeur om in gevallen als hetonderhavige een passende sanctie op te leggen. De inrichting heeft wel een sanctiebeleid en deze sanctie en maatregel passen in dat beleid.

3. De beoordeling
Vast is komen te staan dat klager bij gelegenheid van een urinecontrole op 22 juli 2004 geen urine heeft geproduceerd. Niet aannemelijk is geworden dat klager door psychische of fysieke omstandigheden niet in staat zou zijn geweesttoen urine te produceren. Op grond van het bepaalde in artikel 8, tweede lid, van de Regeling urinecontrole penitentiaire inrichtingen d.d. 2 juni 1999 (nr. 726428/DJI) wordt dat binnen de wettelijk gestelde termijn niet meewerkenaan een urinecontrole gelijkgesteld aan een weigering om zijn medewerking te verlenen. Om die reden is de beslissing van de directeur, strekkende tot oplegging van een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een strafcel,niet in strijd met een wettelijk voorschrift, terwijl die beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – ook niet onredelijk of onbillijk wordt geacht. Het beroep is daarom in zoverre ongegrond.

Ten aanzien van de opgelegde ordemaatregel van de rode kaart geldt dat deze ordemaatregel, hoewel in beginsel gerechtvaardigd, naar het oordeel van de beroepscommissie in dit geval te zwaar is. De beroepscommissie acht aannemelijkdat klager in de inrichting geen verdovende middelen heeft gebruikt. Klager heeft verklaard tijdens zijn detentie nimmer een positieve uitslag van een urinecontrole te hebben gehad en die verklaring is door de directeur nietweersproken. Dit gegeven had door de directeur moeten worden meegewogen bij de bepaling van de duur van de opgelegde ordemaatregel. Hetgeen hiervoor is overwogen maakt dat de beslissing van de beklagcommissie niet in stand kanblijven. Het onderdeel van het beklag ten aanzien van de opgelegde ordemaatregel zal alsnog gegrond worden verklaard – voorzover die ordemaatregel langer duurt dan tot 15 november 2004 – en de beslissing van de directeur zal metingang van die datum worden vernietigd.
De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4.
De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de opgelegde disciplinaire straf ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van de opgelegde ordemaatregel (de rode kaart) gegrond voorzover de duur van die ordemaatregel langer is dan tot 15 november 2004, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie enverklaart dit onderdeel van het beklag alsnog gegrond.
Zij vernietigt de beslissing van de directeur d.d. 22 juli 2004 voorzover de duur van de daarin opgelegde ordemaatregel van de rode kaart langer is dan tot 15 november 2004.
Zij bepaalt dat klager geen tegemoetkoming toekomt.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. R. Weenink en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 11 november 2004

secretaris voorzitter

Naar boven