Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1918/GA, 27 oktober 2004, beroep
Uitspraakdatum:27-10-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1918/GA

betreft: [klager] datum: 27 oktober 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 23 augustus 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift d.d. 18 augustus 2004 van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 13 augustus 2004 van de beklagcommissie bij de locatie Ooyerhoek te Zutphen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. A.S. van der Biezen om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de, in het kader van een aan klager opgelegde disciplinaire straf van één dag opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, bijkomende maatregel van verwijdering van de tv van de cel.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
De in artikel 51, eerste lid, onder a, van de Pbw genoemde disciplinaire straf impliceert niet dat tevens de tv van cel wordt verwijderd. De verwijdering betekent een toegevoegde of bijkomende maatregel. Op zich is een verwijderingvan de tv van cel te billijken en niet in strijd met de Pbw mits dit kenbaar wordt gemaakt. Het feit dat klager voor de eerste keer disciplinair werd gestraft en hij dus geen wetenschap kon hebben van de bijkomende maatregel legtextra gewicht in de schaal voor klagers argument dat de verwijdering van de tv kenbaar moest worden gemaakt. De directeur had klager redelijkerwijs op de hoogte moeten brengen van de verwijdering. Nu dit niet is gebeurd, nochmondeling, noch schriftelijk en de kwestie van de verwijdering ook niet is terug te vinden in de huisregels van de inrichting, heeft de directeur onzorgvuldig gehandeld. Klager voelt zich gesterkt in zijn oordeel omdat een anderebijkomende maatregel, namelijk de mededeling dat klager mag deelnemen aan het examen, wel expliciet in de beschikking staat vermeld.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 45, tweede lid, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde toestemming geven hem toebehorende voorwerpen, waarvan het bezit niet is verboden, in zijn verblijfsruimte te plaatsen dan wel bij zich te hebbenvoorzover dit zich verdraagt met de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting of de aansprakelijkheid van de directeur voor de voorwerpen. In onderdeel 4.5.1.2. en bijlage III van de huisregels van de locatieOoyerhoek is bepaald dat het onder berusting houden van een televisietoestel is toegestaan. De directeur kan op grond van het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, dan wel de beperking van zijnaansprakelijkheid voor de voorwerpen, bepalen dat de gedetineerde de voorwerpen niet (langer) onder zijn berusting mag houden. De beslissing van de directeur om de televisie van de cel te verwijderen vloeit voort uit de opgelegdedisciplinaire straf van opsluiting in de eigen cel en is gericht op de handhaving van de orde in de inrichting. Aan het strafkarakter van de disciplinaire straf zou afbreuk worden gedaan als klager de beschikking zou mogen blijvenhouden over zijn televisie. De wet stelt niet als eis dat de directeur zijn beslissing de televisie van cel te verwijderen schriftelijk of mondeling aan de gedetineerde dient mede te delen. Dit laat onverlet dat het de directeurvrij staat om zijn beleid hieromtrent in bijvoorbeeld de huisregels op te nemen. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met wijziging van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 27 oktober 2004

secretaris voorzitter

Naar boven