Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/2393/STA, 14 oktober 2004, schorsing
Uitspraakdatum:14-10-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/2393/STA

betreft: [klager] datum: 14 oktober 2004

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, tevens klaagschrift, van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de Dr. S. van Mesdagkliniek te Groningen, verder de inrichting te noemen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de voorgenomen beslissing van het hoofd van de inrichting,inhoudende het onder dwang toedienen van medicatie in depotvorm op of omstreeks 26 oktober 2004.

De voorzitter heeft voorts kennis genomen van de schriftelijke inlichtingen van het hoofd van voornoemde inrichting van 12 oktober 2004, alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de secretaris van de beklagcommissie bij deinrichting inzake verzoekers beklag tegen de beslissing vam 8 september 2004 tot het onder dwang toedienen van medicatie.

1. De standpunten
Verzoeker heeft aangegeven dat hem sinds 8 april 2003 onder dwang medicatie in depotvorm wordt toegediend. Dit is voor hem ondraaglijk vanwege de vele bijwerkingen, zoals slaapstoornissen, vermoeidheid, neerslachtigheid en seksuelestoornissen. De medicatie kan voorts elk moment levensgevaarlijke gevolgen voor verzoeker hebben vanwege zijn achtergrond (slechte levensomstandigheden) en zijn leeftijd (boven 50 jaar).
Toch wil de inrichting doorgaan met de dwangmedicatie, de eerstvolgende keer weer rond 26 oktober 2004. Verzoeker vraagt zo snel mogelijk te stoppen met het hem onder dwang toedienen van depotmedicatie dan wel de noodzaak vanmedicatie voor hem te laten onderzoeken door een onafhankelijke commissie. Indien uit dat onderzoek mocht blijken dat hij echt medicatie nodig heeft, dan is hij bereid om deze vrijwillig, in pilvorm, in te nemen.
Om die reden dient hij thans zowel beklag in als een schorsingsverzoek, gericht tegen het hem onder dwang toedienen van medicatie in depotvorm op of omstreeks 26 oktober 2004.

Uit de inlichtingen van het hoofd van de inrichting komt het volgende naar voren. Het is de vraag of het schorsingsverzoek ontvankelijk is. Er is het hoofd van de inrichting geen beklag bekend ten aanzien van het verzoeker onderdwang toedienen van medicatie in depotvorm op of omstreeks 26 oktober 2004. Aangenomen wordt dat verzoeker dit schorsingsverzoek doet op basis van een op 15 september 2004 bij de beklagcommissie ingekomen beklag. Voor zover bekend,heeft verzoeker geen beklag ingesteld tegen de beslissing van 6 oktober 2004 om hem wederom onder dwang medicatie toe te dienen.
Indien het schorsingsverzoek ontvankelijk is, dient het te worden afgewezen. De kans dat verzoeker rond 26 oktober 2004 weer onder dwang medicatie zal worden toegediend is reëel.
Volgens de coördinerend hoofdbehandelaar, psychiater mevrouw [...], zal verzoeker bij het stoppen van de dwangmedicatie of het verlagen daarvan psychotisch worden, zich bedreigd gaan voelen en snel agressief kunnen worden. Ditrisico wordt als groot ingeschat. Vorige week is verzoeker medisch onderzocht. Er is geen indicatie die klagers beweringen over het in gedrang zijn van zijn fysieke gesteldheid kan staven. Dit geldt ook ten aanzien van de doorverzoeker genoemde bijwerkingen van de medicatie.Er is geen sprake van spoedeisendheid. De inhoudelijke toetsing van de beklagcommissie kan worden afgewacht.

2. De beoordeling
Verzoeker heeft in zijn brief van 6 oktober 2004, die bij het secretariaat van de Raad is ontvangen op 11 oktober 2004, expliciet aangegeven dat hij zowel beklag als een schorsingsverzoek wil indienen tegen het hem wederom onderdwang toedienen van medicatie in depotvorm op of omstreeks 26 oktober 2004. Dit schorsingsverzoekschrift, dat is doorgezonden aan de beklagcommissie, dient naar het voorlopig oordeel van de voorzitter derhalve tevens alsklaagschrift te worden aangemerkt.

Het schorsingsverzoek ziet op de voorgenomen beslissing om verzoeker op of omstreeks 26 oktober 2004 wederom onder dwang medicijnen toe te dienen volgens het beleid van de inrichting om verzoeker tweewekelijks onder dwangdepotmedicatie toe te dienen.

Ingevolge artikel 26 Bvt kan het hoofd van de inrichting verzoeker onder dwang medicatie laten toedienen, indien medicatietoediening naar het oordeel van een arts noodzakelijk is ter afwending van ernstig gevaar voor de gezondheidof de veiligheid van verzoeker of anderen. Volgens jurisprudentie van de beroepscommissie dient iedere keer dat opnieuw een depotinjectie noodzakelijk is, een nieuwe beslissing in de zin van artikel 26 Bvt te worden genomen, dientverzoeker door het beslissingsbevoegde (plaatsvervangend) hoofd van de inrichting terzake te worden gehoord en schriftelijk geïnformeerd, en dient onverwijld mededeling te worden gedaan van de gedwongen medicatietoediening aan de inartikel 34, tweede lid, Reglement verpleging ter beschikking gestelden genoemde instanties.
Hoewel op grond van de inlichtingen van het hoofd van de inrichting de kans groot lijkt dat verzoeker op of omstreeks 26 oktober 2004 weer opnieuw dwangmedicatie zal worden toegediend, is de voorzitter niet gebleken dat het hoofdvan de inrichting thans reeds een beslissing daartoe heeft genomen. De voorzitter gaat er daarbij van uit dat het hoofd van de inrichting, indien opnieuw depotmedicatie noodzakelijk is, conform de wettelijke vereisten een nieuwebeslissing zal nemen. Het is niet aan de voorzitter om in de schorsingsprocedure te oordelen over een voorgenomen beslissing, waarvan niet zeker is dat die beslissing zal worden genomen, ondanks dat de kans daarop groot lijkt tezijn. Het is aan de beklagcommissie om in de beklagprocedure te beoordelen of een voorgenomen beslissing als de onderhavige beklagwaardig is en zo ja, om daarop inhoudelijk in te gaan. Indien verzoeker het niet eens is met deuitspraak van de beklagcommissie, kan hij daartegen beroep instellen bij de beroepscommissie.
Derhalve zal verzoeker niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek tot schorsing.

3. De uitspraak
De voorzitter verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek.

Aldus gedaan door mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 14 oktober 2004
secretaris voorzitter

Naar boven