nummer: 04\1167\GB
betreft: [klager] datum: 27 september 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 7 juni 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.Steenbrink, advocaat te Nijmegen, namens
[...], geboren op [1974], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 28 mei 2004 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. J. Steenbrink, op 23 juli 2004 door een lid van de Raad gehoord. Het horen is, nu klager de Nederlandse taal niet machtig is, geschied met bijstand van een tolk in de Albanese taal.Van het horen is verslag opgemaakt.
Op 13 september 2004 is de selectiefunctionaris het verslag toegezonden met het verzoek een eventuele reactie daarop binnen een week naar het secretariaat van de Raad te sturen. Indien binnen een week na datering van de brief geenreactie wordt ontvangen, gaat de beroepscommissie er, zo is in de brief aangegeven, vanuit dat geen nadere klager belastende informtie, welke voor de te nemen beslissing van betekenis is, naar voren is gekomen.
De selectiefunctionaris heeft niet gereageerd op het toegezonden verslag.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als preventief gehechte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.
2. De feiten
2.1. Klager is sedert 3 april 2002 gedetineerd. Hij verbleef in (ondermeer) het huis van bewaring (h.v.b.) Arnhem-Zuid, de landelijke afzonderingsafdeling van de p.i. Vught, de EBI, de gevangenis en het huis van bewaring in delocatie Ooyerhoek te Zutphen, de locatie De Grittenborgh te Hoogeveen en de landelijke afzonderingsafdeling van de locatie De Schie te Rotterdam. Op 22 december 2003 is klager geplaatst in het huis van bewaring van de EBI.
2.2. Klager is veroordeeld tot drie gevangenisstraffen van respectievelijk drie jaar met aftrek, één jaar met aftrek en vijfendertig dagen. De verdere tenuitvoerlegging van deze straffen, die was aangevangen op 26 februari 2003,is op 10 november 2003 onderbroken. Klager is met ingang van genoemde datum preventief gehecht voor een andere strafzaak.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt toegelicht.
Klager is het niet eens met de beslissing van de selectiefunctionaris dat hij nog zes maanden langer in de EBI moet blijven. Naar zijn mening zijn er geen redenen om zijn verblijf in de EBI te verlengen. Eerder in 2003 heeft klagerook in de EBI verbleven en toen is hij, naar aanleiding van de uitspraak van de beroepscommissie, overgeplaatst naar de locatie Ooyerhoek in Zutphen. Klager heeft daar vier maanden verbleven en werd toen weer teruggeplaatst naar deEBI Klager begrijpt de noodzaak van die EBI-plaatsing niet zo goed. In Zutphen heeft hij zich steeds goed gedragen en zich aan de regels gehouden. Er zijn bij hem nooit wapens aangetroffen en ook is hij niet betrokken geweest bijenige poging tot ontvluchting. Klager wordt door zijn verblijf in de EBI erg beperkt in zijn contacten met zijn familie. Zo heeft hij in de afgelopen zeven maanden zijn zoontje noch zijn moeder op bezoek kunnen krijgen.
Klagers raadsvrouwe, mr. J. Steenbrink, heeft het woord gevoerd overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnotitie. Een kopie van die pleitnotitie is aan het verslag van horen gehecht en de inhoud daarvan geldt voor hier ingevoegden herhaald.
3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de EBI te Vught is aangegeven dat klagers verblijf in de EBI, gelet op klagers detentieverleden en het manipulatieve en grensverleggende gedrag van klager, dient te wordenverlengd.
3.3. De selectiefunctionaris die klager op 19 mei 2004 in de EBI heeft gesproken in het kader van het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI heeft het volgende bericht.
Klager heeft aangegeven het niet eens te zijn met het voorstel van de inrichting en hij heeft alles wat in dat voorstel over hem is vermeld ontkend. Verder heeft hij veel klachten naar voren gebracht ten aanzien van het verblijf inde EBI
3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat klager moet worden gekwalificeerd als vluchtgevaarlijk. Daartoe heeft hij verwezen naar zijn standpunt zoals eerder ingenomen bij de behandeling van klagers beroep tegen zijnplaatsing in de EBI (BC 04/15/GB d.d. 15 maart 2004). Klager manifesteert zich in de EBI voortdurend negatief en vertoont grensverleggend gedrag ten aanzien van de in de EBI geldende regiemsrichtlijnen. Daarbij heeft hij nietgeschroomd om personeelsleden tegen elkaar uit te spelen. Klagers heeft herhaalde malen getracht te telefoneren met niet-gescreende personen, waarbij hij bewust heeft getracht personeel te misleiden. Voorts heeft klagergecommuniceerd in een andere dan een toegestane taal. Voorts heeft klager personeel en hun familieleden bedreigd. Inmiddels is bekend dat klager zal worden uitgeleverd aan Duitsland.
4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.
4.2.
Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.
4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.
4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is onvoldoende aannemelijk geworden dat er sprake is van zodanige feiten of omstandigheden, dat in redelijkheid zou kunnen worden geconcludeerd dat klager nog steeds een zodanig extreemvluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten vormt. De beroepscommissie heeft daarbij mede in aanmerking genomen dat de verdenking van actieve betrokkenheid vanklager bij de gijzelingskwestie in het Paleis van Justitie te Arnhem in 2003, in belangrijke mate bepalend is geweest voor het antwoord op de vraag of de voortduring van klagers verblijf in de EBI gewenst is. Uit het door deraadsvrouwe overgelegde afschrift van een proces-verbaal van verhoor van een getuige (d.d. 23 juni 2004, met kenmerk RC 03/99) kan daarover op zijn minst genomen ernstige twijfel ontstaan. De overige door de selectiefunctionarisaangevoerde feiten en omstandigheden, te weten de omstandigheid dat klager veelal beklag instelt, het door klager tijdens het telefoneren communiceren met niet-positief gescreende derden en klagers algemene gedrag in de EBIrechtvaardigen op zich een verlenging van de EBI-plaatsing niet. De beroepscommissie heeft tenslotte in aanmerking genomen dat de selectiefunctionaris niet heeft gereageerd op het op 13 september 2004 toegezonden verslag van horen,zodat zij het er voor moet houden dat er geen nieuwe, klager belastende informatie naar voren is gekomen, welke voor de te nemen beslissing van betekenis is.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de beroepscommissie thans tot het oordeel dat de beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, als onredelijk of onbillijk moetworden aangemerkt. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van drie weken na ontvangst daarvan.
Zij zal in een afzonderlijke beslissing, na de selectiefunctionaris te hebben gehoord, bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 27 september 2004
secretaris voorzitter