Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1738/GA, 30 september 2004, beroep
Uitspraakdatum:30-09-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1738/GA

betreft: [klager] datum: 30 september 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 11 juni 2004 van de beklagcommissie bij locatie De IJssel te Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De directeur van de locatie De IJssel heeft schriftelijk bericht niet ter zitting van de beroepscommissie van 15 september 2004, gehouden in de locatie Alphen aan den Rijn, te kunnen verschijnen.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van een dag, omdat klager niet mee wil werken aan zijn plaatsing in een meerpersoonscel en er geen andere verblijfsruimte voor hem beschikbaar is;

b. vermissing van een aantal spullen na klagers plaatsing in afzondering.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
Klager heeft nooit met het afdelingshoofd een onderhoud gehad. Zodra klager uit de isoleercel was gehaald, heeft hij bij de bewaarderspost een klacht neergelegd over het ontbreken van spullen in zijn nieuwe cel. Achteraf blijkthiervan niets geregistreerd te zijn. Hij heeft een aantal bonnen als bewijs voor zijn vermiste spullen bijgevoegd. Klager heeft getuigen die er van op de hoogte zijn dat hij een brief in zijn bezit heeft over een contra-indicatie.Klager is geen geschikt persoon om een tweemanscel te delen. De directeur heeft dit feit bewust genegeerd en liegt de beklagcommissie voor als hij zegt dat van een contra-indicatie niet is gebleken.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
In beginsel kwam iedere gedetineerde in De IJssel in aanmerking voor plaatsing in een duocel, tenzij deze een contra-indicatie had. Er werd in het huis van bewaring (h.v.b.) geen dwang toegepast. Klager had geen contra-indicatie.Toen hij op 16 april 2004 naar een duocel zou worden verhuisd, wilde hij hier niet aan meewerken. Aangezien alle cellen bezet waren, had de directeur geen andere keuze dan klager kort in een afzonderingscel te plaatsen. De volgendeochtend is klager alweer in een gewone cel geplaatst. Van de vermissing van zijn goederen maakte klager via zijn brief van 19 april 2004 melding. Toen het afdelingshoofd hier een kopie van kreeg, was klager reeds met ontslag. Zowelprocedureel als inhoudelijk was de bewering van klager onvoldoende. Dat hij nu bonnetjes overlegd, doet daar niets aan af. Klagers cel is door twee penitentiair inrichtingswerkers ontruimd en daarvan is een verslag opgemaakt. Doorhet ontslag van klager is hier helaas niets meer van terug te vinden. De spullen van klager zijn opgeslagen. Bij zijn terugkeer op de afdeling zijn deze spullen weer aan hem overgedragen. Dat is het moment dat klager zijn spullenmoet controleren en kan reageren.

3. De beoordeling
Met betrekking tot onderdeel a.
Klager verblijft in de h.v.b.-unit van locatie De IJssel. Blijkens de bestemmingsaanwijzing is dit h.v.b. aangewezen als inrichting met een standaardregime van beperkte gemeenschap.
Op inrichtingen met een regime van beperkte gemeenschap is het bepaalde in artikel 21 Pbw van toepassing. Dit artikel is bij wet van 9 juli 2004 houdende wijziging van de Pbw in verband met verruiming van de mogelijkheden vanmeerpersoonscelgebruik met ingang van 13 september 2004 gewijzigd. De beslissing waarvan beroep heeft betrekking op klagers plaatsing in afzondering op 16 april 2004. Op die situatie is de wettekst geldend vóór 13 september 2004 vantoepassing. Artikel 21 (oud) luidde: “In een regime van beperkte gemeenschap worden gedetineerden in de gelegenheid gesteld gemeenschappelijk aan activiteiten deel te nemen. Overigens houden zij zich op in de voor hen persoonlijkbestemde verblijfsruimten.”

Ingevolge artikel 24, eerste lid, Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde in afzondering te plaatsen op de gronden genoemd in artikel 23, eerste lid. Klager is, gezien de schriftelijke mededeling d.d. 16 april 2004, inafzondering geplaatst op grond van artikel 23, eerste lid onder a, Pbw (“indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting noodzakelijk is”).

De omstandigheid dat klager niet vrijwillig wilde meewerken aan een plaatsing in een meerpersoonscel en er kennelijk vervolgens geen andere plaats voor hem beschikbaar is, vormt naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoendegrond voor een ordemaatregel van plaatsing in afzondering. Het beroep zal dan ook op dit onderdeel gegrond worden verklaard. Aan klager zal voor het door hem ondervonden ongemak na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.

Met betrekking tot onderdeel b.
Klager stelt na zijn plaatsing in afzondering een aantal spullen te missen. Dit betreffen boodschappen, kleding, parfum en gezondheidsartikelen. Van voornoemde spullen is geen enkele registratie overgelegd. Gelet hierop isonvoldoende aannemelijk geworden dat sprake is van vermissing van die spullen. De door klager eerst in beroep opgestuurde bonnen van kledingstukken, bewijzen geenzins dat deze in detentie in zijn bezit zijn geweest. Het beroep zaldan ook op dit onderdeel ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep met betrekking tot onderdeel a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.
Zij verklaart het beroep met betrekking tot onderdeel b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. M. Kooyman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 30 september 2004

secretaris voorzitter

Naar boven