Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1389/TP, 29 september 2004, beroep
Uitspraakdatum:29-09-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1389/TP

betreft: [klager] datum: 29 september 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 23 juni 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. M.B. Bax om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 26 juni 2004 verlengd tot en met 23 september 2004.

2. De feiten
Klager is op 2 oktober 2001 in België veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en hem is internering opgelegd. Klager heeft zich op 11 juli 2002 aan de internering onttrokken.
Bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van de arrondissementsrechtbank Maastricht is d.d. 12 februari 2003 in het kader van een WOTS-procedure verlof verleend tot tenuitvoerlegging van ter beschikkingstelling met beveldat klager van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 30 september 2003. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) Overmaze teMaastricht.
De Minister heeft bij beschikking d.d. 26 maart 2004 besloten tot plaatsing van klager in de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek te Nijmegen. Klager is op 12 juli 2004 in die inrichting geplaatst.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager kan zich niet verenigen met de verlenging van de passantentermijn. Naar de letter van de wet is klagers passantentermijn op 30 september 2003 aangevangen, maar gekekendient te worden naar de werkelijke duur van zijn wachttijd voor zijn tbs-behandeling, te weten vanaf 7 december 2001. Het tekort aan tbs-plaatsen is al jarenlang bekend en kan geen uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheidopleveren die een verlenging van de passantentermijn aangewezen maakt. Gewezen wordt op de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 11 mei 2004 in de zaak Brand tegen het Koninkrijk der Nederlanden. Verzochtwordt om de bestreden beslissing te vernietigen en te bepalen dat klager per direct wordt opgenomen in een tbs-inrichting.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn, nu klager tijdig is gehoord en de beslissing tijdig aan hem is uitgereikt.
Het beroep zal tevens materieel ongegrond zijn. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager negen maanden in een h.v.b.. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijken onbillijk is.
Er bestond geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat klager, die op een reguliere afdelingvan het h.v.b. verbleef, met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moest worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geensignalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b. onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. In verband met de opname d.d. 12 juli 2004 in de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek is geen medischeverklaring uitgebracht omtrent klagers psychische conditie.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moest worden aangemerkt.

Het beroep op de uitspraak d.d. 11 mei 2004 van het EHRM inzake Brand moet vooralsnog falen, nu het de beroepscommissie bekend is dat de Minister het Europese Hof heeft verzocht om die zaak naar de Grote Kamer te verwijzen en dezeuitspraak derhalve nog niet onherroepelijk is.

Klager is op 2 oktober 2001 in België veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en tot internering, het Belgische equivalent van tbs. Klager heeft zich op 11 juli 2002 aan deinternering onttrokken.
De arrondissementsrechtbank Maastricht heeft in het kader van een WOTS-procedure d.d. 12 februari 2003 verlof verleend tot tenuitvoerlegging van tbs met dwangverpleging. Klager was vanaf 30 september 2003 formeel een tbs-passant. Nuklager ten tijde van de bestreden beslissing acht en een halve maand als tbs-passant in een h.v.b. verbleef, kan niet worden geoordeeld dat sprake is van een zodanig lange duur dat de bestreden beslissing tot verlenging van depassantentermijn, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, als onredelijk of onbillijk moest worden aangemerkt.

Klager verbleef ten tijde van de bestreden beslissing op een reguliere afdeling van het h.v.b. en er zijn geen signalen ontvangen waaruit zou volgen dat de psychische conditie van klager op dat moment van dien aard was dat eenverder verblijf in het h.v.b. als onverantwoord moest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 26 juni 2004 tot 12 juli 2004, de datum van klagers plaatsing in de Prof. Mr. W.P.J.Pompekliniek, niet in strijd is met de wet.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. B. van Dekken, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 29 september 2004

secretaris voorzitter

Naar boven