nummer: 04/1734/TP
betreft: [klager] datum: 29 september 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 22 juli 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr.N.A. Heidanus, namens
[...], verder te noemen klager,
tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. N.A. Heidanus om het beroep schriftelijk toe te lichten.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 27 juli 2004 verlengd tot en met 24 oktober 2004.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 6 juni 2003 ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 2 augustus2003. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in verscheidene huizen van bewaring, laatstelijk het huis van bewaring (h.v.b.) De Karelskamp te Almelo. De Minister heeftaangegeven bij beschikking d.d. 16 juni 2004 te hebben besloten tot plaatsing van klager in het forensisch psychiatrisch centrum Veldzicht te Balkbrug (hierna Veldzicht). Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroepnog niet gerealiseerd.
3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager wacht langer dan twaalf maanden op plaatsing in een tbs-inrichting. De beroepscommissie acht tot op heden een wachttijd van twaalf maanden redelijk, maar de Minister heeftmeer dan genoeg tijd gehad om te bewerkstelligen dat deze wachttijden verder zouden teruglopen. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft op 11 mei 2004 in de zaken Brand en Morsink geoordeeld dat bij een structureelcapaciteitstekort een wachttijd tot zes maanden in strijd is met het recht op persoonlijke vrijheid, zoals neergelegd in artikel 5 EVRM. Het structurele capaciteitstekort kan geen legitieme grond meer zijn om de wachttijd in iedergeval na zes maanden nog te verlengen. Hoewel genoemde uitspraken nog niet onherroepelijk zijn, nog los van de zeer beperkte kansen bij een verwijzing naar de Grote Kamer bij het EHRM, ligt het zonder meer in de reden dat wordtgeanticipeerd op voornoemde uitspraken en vooralsnog de strekking van die uitspraken wordt overgenomen. Verzocht wordt het beroep op formele en materiële gronden gegrond te verklaren, de bestreden beslissing te vernietigen en tegelasten dat klager ten spoedigste daadwerkelijk in een tbs-inrichting zal worden opgenomen. Voorts wordt verzocht klager een passende tegemoetkoming toe te kennen.
Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn, nu klager tijdig is gehoord en de beslissing tijdig aan hem is uitgereikt.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager twaalf maanden in een h.v.b. Gelet op de duur van de passantentermijn is klager een aanbod tot een financiële tegemoetkoming gedaan. Totop heden is hierop geen reactie van klager ontvangen.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager, die op een reguliere afdeling in het h.v.b. verblijft, af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. DeMinister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b. onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moestworden gesproken. Blijkens de overgelegde medische verklaring d.d. 21 augustus 2004 is klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.
4. De beoordeling
Het beroep op de uitspraken d.d. 11 mei 2004 van het EHRM inzake Brand en Morssink moet vooralsnog falen, nu het de beroepscommissie bekend is dat de Minister het Europese hof heeft verzocht om die zaken naar de Grote Kamer teverwijzen en deze uitspraken derhalve nog niet onherroepelijk zijn; voor speculatie omtrent de uitkomst hoedt de beroepscommissie zich.
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.
Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.
In de onderhavige zaak is gebleken dat klager ten tijde van de bestreden beslissing 12 maanden als tbs-passant in een h.v.b. verbleef. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in dit geval alsonredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie is van oordeel dat zulks meebrengt - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - dat het beroep gegrond is en dat de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op materiële grond dientte worden vernietigd.
Uit de medische verklaring d.d. 21 augustus 2004 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Almelo blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in het h.v.b. alsonverantwoord moest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.
De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat er daarbij vanuit dat klager tenspoedigste daadwerkelijk in Veldzicht dan wel een andere tbs-inrichting zal worden geplaatst.
Nu de rechtsgevolgen van de op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager terzake een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. 12 maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichtingdaadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. 12 maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag nahet verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b.wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. B. van Dekken, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 29 september 2004
secretaris voorzitter