Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1134/GM, 27 september 2004, beroep
Uitspraakdatum:27-09-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1134/GM

betreft: [klager] datum: 27 september 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 2 juni 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Serrarens, advocaat teMaastricht, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 19 mei 2004 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

De beroepscommissieheeft op 2 augustus 2004 zitting gehouden in de p.i. Amsterdam.

De raadsvrouw heeft schriftelijk medegedeeld dat zij noch klager ter zitting zal verschijnen.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Vught is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 15 januari 2004, aangevuld bij brief d.d. 17 maart 2004, betreft het advies van de inrichtingsarts aan de directeur betreffende het ontbreken vaneen medische indicatie voor het maken van een uitzondering voor klager op de algemene regeling om als arbeidsongeschikte tijdens de arbeid in de kantine van de werkzaal te verblijven.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Namens klager is de klacht als volgt toegelicht.
Klager is blind aan één oog. Aanraking met stof leidt wegens buitengewone overgevoeligheid voor stof tot ontstekingen aan het goede oog. Recent tijdens klagers huidige verblijf in de inrichting heeft een oogarts oogirritatie alsgevolg van aanraking met stof vastgesteld, terwijl in 1992 een keuringsarts heeft verklaard dat klager in verband met zijn ogen niet in stoffige ruimten of met irriterende stoffen kan werken. De bekendheid van de inrichtingsarts metde gevoeligheid van klagers oog voor stof had niet mogen leiden tot inhoud van de door de medische dienst aan klager overhandigde memo d.d. 5 januari 2004, zeker niet gelet op de forse stoffigheid van de kantine bij de arbeidszaal.Als gevolg van het advies van de arts is klager gedwongen om tijdens de arbeid op zijn cel te verblijven, omdat hij niet meer vrij mag rondlopen op de afdeling. Aldus komt zijn dagprogramma in het gedrang. Desgevraagd weigert deinrichtingsarts stofvrijheid van de kantine schriftelijk te garanderen. Bij een eenmalig verblijf in de kantine was klagers oog al geïrriteerd. Een lid van de beklagcommissie heeft bij gelegenheid van de behandeling op 8 maart 2004van het beklag over de beslissing tot klagers verblijf in de kantine tijdens de arbeidsuren, genomen op grond van het advies van de inrichtingarts, verklaard dat hij als maandcommissaris kort tevoren had vastgesteld dat de kantinezeer stoffig was.
De inrichtingsarts heeft de medisch adviseur gemeld dat de kantine dagelijks wordt schoongehouden. Klager betwist de geringe kans op stofoverlast. Het met grote regelmaat betreden en verlaten van de naast de werkzaal gelegen kantinedoor gedetineerden met stof aan hun kleding, handen en schoeisel maakt de kantine juist zeer stoffig. De inrichtingsarts heeft tegenover klager bevestigd nooit in de kantine te zijn geweest. De inrichtingsarts zou niet moetenriskeren dat klager, voor wie het van levensbelang is dat hij zijn goede oog steeds optimaal kan blijven gebruiken, opnieuw een infectie aan dat oog krijgt. Een en ander getuigt niet van de nodige medische zorg door deinrichtingsarts.
Het recente voorstel van de sportinstructeur klager als sportreiniger aan te stellen -een prima baantje voor klager omdat hij vooral douches moet reinigen- heeft de directeur afgewezen.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt.
Het betreft in het geval van klager geen medische beslissing, doch een geen-bezwaarverklaring tegen verblijf van klager in de kantine tijdens de arbeidsuren. De kantine is een normale, evenals de verblijfspaviljoens vrijweldagelijks door een reiniger te reinigen verblijfsruimte. Het verblijf daar levert geen extra risico voor klager, anders dan bij verblijf in de overige verblijfsruimten en zijn cel.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat zij de inrichtingsarts niet zal volgen in zijn stelling dat de door hem als geen-bezwaarverklaring aangemerkte beslissing niet een medische beslissing betreft, nu dit een oordeel inhoudt omtrentde medische conditie van klager.
Vast staat dat klager aan één oog blind is en lijdt aan een ernstige stofallergie, die in geval van aanraking met stof zeer wel kan leiden tot ontsteking van zijn ziende oog. De inrichtingarts draagt hiervan kennis.
Aannemelijk is dat de kantine, gelet op haar ligging naast de werkzaal, ondanks vrijwel dagelijkse reiniging stoffig zal zijn, stoffiger dan andere verblijfsruimten en klagers cel. Niet aannemelijk is dat de inrichtingsartsvoorafgaand aan zijn advies aan de directeur als geformuleerd onder 1, dan wel bij gelegenheid van klagers bemiddelingsverzoek de kantine naast de werkzaal heeft geïnspecteerd, nu de inrichtingsarts door zijn afwezigheid ter zittingalsmede bij gebreke van zijn bij brief d.d. 8 juni 2004 door de Raad gevraagde reactie op klagers beroep klagers stelling terzake niet heeft weersproken. Nu van enig onderzoek naar de al dan niet veelvuldige aanwezigheid van stof inde kantine door de inrichtingsarts niet is gebleken en gelet op de situatie van klagers ogen, is de beroepscommissie van oordeel dat het advies van de inrichtingsarts aan de directeur dat er voor klager geen contra-indicatie bestaatom hem tijdens de arbeid in de kantine naast de werkzaal te doen verblijven onzorgvuldig moet worden geacht. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor toekenning van eentegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, M.F. van Brederode-Zwart, huisarts en drs. S.H. Hartman-Faber, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden,secretaris, op 27 september 2004

secretaris voorzitter

Naar boven