Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1236/TP, 22 september 2004, beroep
Uitspraakdatum:22-09-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1236/TP

betreft: [klager] datum: 22 september 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 10 juni 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 5 juni 2004 verlengd tot 3 september 2004.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 27 mei 2003 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal wordenverpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 11 juni 2003. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) te Haarlem.
De Minister heeft aangegeven bij beschikking d.d. 29 januari 2004 te hebben besloten tot plaatsing van klager in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek (hierna: Van der Hoevenkliniek) te Utrecht. Deze plaatsing was ten tijde van hetinstellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager wordt zeer depressief van de zijns inziens onaanvaardbaar lange wachttijd.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel gegrond zijn, nu klager eerst op 7 juni 2004 de beslissing d.d. 2 juni 2004 heeft ontvangen. Klager is op 1 juni 2004, derhalve tijdig, gehoord.
Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager 12 maanden in een h.v.b.. Om die reden is klager een aanbod tot een financiëletegemoetkoming gedaan, hetwelk klager heeft aanvaard. Thans wordt gewerkt aan een vaststellingsovereenkomst.
Klager verblijft op de individuele begeleidingsafdeling (i.b.a.) van het h.v.b. Uit de medische verklaring d.d. 20 juli 2004 komt naar voren dat klagers verblijf in detentie momenteel als schrijnend kan worden beschouwd. Behalvepsychotische verschijnselen heeft klager nu ook forse depressieve klachten. De rapporterend psychiater acht klager detentieongeschikt. De medische verklaring was voor de Minister aanleiding tot contact met de behandeldirecteur vande Van der Hoevenkliniek. Deze heeft verklaard dat klager hoogstwaarschijnlijk binnen drie maanden zal worden opgenomen. Desgevraagd kon de rapporterend psychiater zich vinden in de door de behandeldirecteur genoemde termijn vooropname. De psychiater denkt dat hierdoor de situatie voor klager minder uitzichtloos zal worden en de kans op suïcidaliteit zal afnemen. Ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing was klager ongeschikt voor verblijf in eenh.v.b. en diende hij met voorrang te worden geplaatst in een tbs-inrichting. Hij zal dan ook met voorrang en op korte termijn worden geplaatst in de Van der Hoevenkliniek. Dit leidt ertoe, mede gelet op de met klager overeengekomenfinanciële regeling, dat het beroep materieel ongegrond zal zijn.

4. De beoordeling
Klager is op 1 juni 2004 gehoord over de verlenging van de passantentermijn, die op 4 juni 2004 is verstreken. Vervolgens is hij bij brief d.d. 2 juni 2004, welke hem op 7 juni 2004 is uitgereikt, derhalve na het verstrijken van depassantentermijn geïnformeerd over de verlenging daarvan.
Derhalve is niet tijdig voldaan aan de in artikel 54, tweede lid, Bvt neergelegde informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op formele grond teworden vernietigd.

Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie van detbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.

In de onderhavige zaak is gebleken dat klager ten tijde van de bestreden beslissing 12 maanden als tbs-passant in een h.v.b. verbleef. Een zodanige duur moet, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in dit geval alsonredelijk en onbillijk worden aangemerkt.

Uit de medische verklaring d.d. 20 juli 2004 van de Forensisch Psychiatrische Dienst te Haarlem blijkt dat de forensisch psychiater na onderzoek van klager van oordeel is dat klager niet langer in het h.v.b. kan verblijven. Reeds nahet vorige onderzoek d.d. 20 januari 2004 heeft de psychiater zijn bezorgdheid uitgesproken over klagers psychische kwetsbare toestand. Het afgelopen half jaar heeft klager zich verder geïsoleerd op zijn zo goed als lege cel, waarhij een zeer passief bestaan leidt. Sedert laatstgenoemd onderzoek is er naast de psychotische verschijnselen nu ook sprake van forse depressieve klachten en suïcidale gedachten. De psychiater acht klagers verslechterde toestand eengevolg van diens verblijf in detentie, hetwelk hij als schrijnend aanmerkt. Het inmiddels ontstane suïciderisico maakt eveneens langer verblijf in een h.v.b. onverantwoord.
De beroepscommissie komt tot de slotsom dat de psychische conditie van klager ten tijde van het nemen van de verlengingsbeslissing van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. als onverantwoord moest worden beschouwd endat klager bij voorrang diende te worden geplaatst in een tbs-inrichting.
Derhalve is het beroep ook om deze reden gegrond en dient de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn ook op materiële gronden te worden vernietigd.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat er daarbij vanuit dat klager met degrootst mogelijke spoed en met voorrang daadwerkelijk in de Van der Hoevenkliniek dan wel een andere tbs-inrichting zal worden geplaatst.
Nu de rechtsgevolgen van de tevens op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager ook terzake een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. 12 maanden heeft geduurd, zijnde dit tevens de datum waarop in verband met devernietiging van de beslissing tot verlenging van de passantentermijn wegens detentieongeschiktheid een zodanige termijn niet meer liep tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dienverstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op zowel formele als materiële grond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
a) € 50,= en
b) € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant in een h.v.b. 12 maanden heeft geduurd, tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat ditbedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. B. van Dekken, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 22 september 2004

secretaris voorzitter

Naar boven