Nummer R-19/4999/GA
Betreft [Klager]
Datum 29 oktober 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing hem te degraderen naar het basisprogramma.
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Achterhoek te Zutphen heeft op 17 oktober 2019 het beklag ongegrond verklaard (OH-2019-328). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. F.W.M. Hopmans, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Achterhoek (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Niet vast is komen te staan dat de aangetroffen substantie daadwerkelijk hasj betreft, nu uit het verslag van de rapporteur blijkt dat sprake is van een op hasj gelijkende substantie. Omdat nader onderzoek aan deze substantie is uitgebleven is het mogelijk dat klager een disciplinaire straf opgelegd heeft gekregen én is gedegradeerd, terwijl geen sprake was van hasj. In geval sprake zou zijn van hasj, levert het eenmaal aantreffen daarvan onvoldoende grond op om tot een gerechtvaardigde degradatiebeslissing te komen. Met name gelet op het (overige) groene gedrag van klager dient zijn belang zwaarder te wegen dan het belang van de inrichting om hem terug te plaatsen in het basisprogramma. Verwezen wordt naar uitspraken van de RSJ van 18 juni 2018, 17/3985/GA en 25 juli 2019, 19/2995/GA.
Daarnaast kan de degradatiebeslissing worden aangemerkt als een dubbele bestraffing, omdat aan klager eerst een disciplinaire straf is opgelegd en hij vier weken later is teruggeplaatst naar het basisprogramma. Gelet op het voorgaande dient de degradatiebeslissing als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt. Verzocht wordt om klager terug te plaatsen in het plusprogramma en aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van de directeur
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt niet toegelicht.
3. De beoordeling
Op grond van het ten tijde van de klacht geldende artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de regeling) besluit de directeur over promotie en degradatie van een gedetineerde. In de nota van toelichting bij de wijziging van de regeling die heeft geleid tot de invoering van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt. 20 februari 2014, nr. 4617) komt naar voren dat het beleidskader Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat (DBT) erop is gericht gedetineerden te stimuleren eigen verantwoordelijkheid te nemen voor hun detentie. Van een gedetineerde wordt een eigen inzet verwacht voor diens terugkeer in de samenleving. Dit krijgt vorm in het systeem van promoveren en degraderen. Bestendig positief gedrag kan leiden tot promotie met als gevolg deelname aan meer en andere activiteiten en vrijheden. Ontbreekt dit gedrag dan kan de directeur besluiten tot degradatie met als gevolg minder activiteiten en vrijheden. In de bijlagen bij die regeling zijn voorbeelden gegeven van gedrag dat als goed gedrag (groen gedrag), dit kan beter-gedrag (oranje gedrag) en ongewenst gedrag (rood gedrag) wordt aangemerkt. Op grond van het toenmalige artikel 1d, derde lid, van de regeling kan de directeur besluiten tot degradatie indien de gedetineerde die is gepromoveerd, op een van de onderdelen van goed gedrag verzaakt. Volgens de nota van toelichting bij de regeling leidt ongewenst en dus rood gedrag in beginsel tot degradatie. De directeur dient hierbij een afweging te maken. Immers, de grondslag voor degradatie vormt niet de verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting dan wel de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming zonder meer, zoals dat wel het geval is bij de disciplinaire straf en de ordemaatregel, maar de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie. Niet elk ongewenst gedrag hoeft tevens in te houden dat klager niet meewerkt aan zijn re-integratie. Teneinde te voorkomen dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld, dient de directeur naast het ongewenste gedrag het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde mee te wegen. Daarin moeten alle onderdelen van goed gedrag worden meegenomen (RSJ 10 november 2014, 14/1918/GA).
Aan de beslissing tot degradatie legt de directeur de aan klager opgelegde disciplinaire straf, vanwege het aantreffen van 23,3 gram hasj ten grondslag. Uit het schriftelijk verslag van 24 juli 2019 blijkt dat de inhoud van het aangetroffen pakket is getest. De directeur heeft tijdens de zitting van de beklagcommissie verklaard dat uit deze test een score komt en dat die score niet 100% betrouwbaar is, maar voldoende was voor de inrichting om ervan uit te gaan dat het om hasj ging. Klager heeft tijdens de beklagprocedure ook niet weersproken dat het hasj was. Dit maakt dat de beroepscommissie aanneemt dat het pakket hasj bevatte.
Hoewel de directeur te kennen geeft dat sprake is geweest van een belangenafweging, is de beslissing klager te degraderen kennelijk uitsluitend gebaseerd op het aantreffen van de hiervoor genoemde contrabande. Een enkel strafwaardig feit kan in beginsel geen zelfstandige grond voor degradatie zijn (vgl. RSJ 18 juni 2018, 17/3985/GA en RSJ 25 juli 2019, R-19/2991/GA en R-19/2995/GA). De bestreden beslissing van de directeur is gelet hierop onvoldoende onderbouwd. De beroepscommissie zal daarom het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie stelt de tegemoetkoming vast op €30,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €30,-.
Deze uitspraak is op 29 oktober 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. R.H. Koning en mr. J.B. Oreel, leden, bijgestaan door
mr. D.L. van Lijf, secretaris.
secretaris voorzitter