nummer: 04/1849/GV
betreft: [klager] datum: 7 september 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 16 augustus 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 4 augustus 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht. Hij wil graag met incidenteel verlof om zijn ouders te bezoeken die vanwege hun gezondheid niet in staat zijn hem te bezoeken. Klager vindt het onterecht dat hem, niet naderonderzochte, incidenten worden tegengeworpen, waarvoor hij overigens reeds gestraft is.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Rond en door klager hebben zich regelmatig incidenten voorgedaan. Ondanks dat deze situaties met klager zijn doorgesproken, en klager hiervoor is gesanctioneerd, volhardt hij in het plegen van frauduleuze handelingen.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichtingen Vught heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag gelet op het feit dat klager zich bezighoudt met frauduleuze handelingen, waarbij hij zich schuldig maakt aan hetplegen van strafbare feiten.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Maastricht heeft naar aanleiding van een eerder verzoek om strafonderbreking cq incidenteel verlof aangegeven geen bezwaar te hebben tegen verlening van incidenteel verlof,mits dit onder begeleiding geschiedt.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek, wegens doodslag, (gekwalificeerde) diefstal en heling. Aansluitend dient hij gevangenisstraffen van resp. drie jaar, negen maanden en zes weken te ondergaan, alsmedeveertien dagen principale hechtenis. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 14 juni 2006. Aansluitend dient hij eventueel subsidiaire hechtenissen van in totaal 44 dagen te ondergaan.
Uit het terzake opgemaakte advies van de p.i. Vught blijkt dat klagers gedrag in de inrichting van dien aard is, dat daaruit kan worden afgeleid dat er sprake is van een forse contra-indicatie voor de verlening van incidenteelverlof en dat deze een afwijzing van klagers aanvraag om incidenteel verlof rechtvaardigt. De positieve adviezen van de medisch adviseur en de officier van justitie strekkende tot toewijzing – onder voorwaarden – van klagers verzoekkunnen thans niet leiden tot een ander oordeel. Derhalve is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld inartikel 4 onder d en e van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 7 september 2004
secretaris voorzitter