nummer: 04/304/TP
betreft: [klager] datum: 23 augustus 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), heeft kennis genomen van een op 18 februari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 18 mei 2004, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, is klager gehoord. Zijn raadsman mr. J. Looman heeft per abuis ten onrechte geen uitnodiging voor het bijwonenvan de zitting ontvangen.
Namens de Minister is gehoord mevrouw [...].
Hiervan is verslag opgemaakt, dat is gehecht aan de hierna te noemen tussenbeslissing.
Bij tussenbeslissing d.d. 10 juni 2004 heeft de beroepscommissie de behandeling van het beroep aangehouden teneinde de Minister nog één keer in de gelegenheid te stellen om binnen een termijn van vier weken na ontvangst van detussenbeslissing de gevraagde medische verklaring alsnog toe te zenden.
De ontvangen medische verklaring is doorgezonden aan klager en zijn raadsman, bij welke gelegenheid de beroepscommissie hen in de gelegenheid heeft gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Daarvan is geen gebruikgemaakt. Ook de Minister is in de gelegenheid gesteld het standpunt in beroep schriftelijk nader toe te lichten, maar heeft daarvan evenmin gebruik gemaakt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarin klager wacht op plaatsing in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) met ingang van 5 februari 2004 verlengd tot 5 mei 2004.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 24 juli 2003 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar met aftrek én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
Bij brief van 29 december 2003 heeft de Minister klager meegedeeld dat hij gedurende de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf met ingang van 9 augustus 2003 in aanmerking komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van de hem tevensopgelegde tbs en dat hij op laatstgenoemde datum in afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting op een wachtlijst is geplaatst.
Bij brief van 3 februari 2004, uitgereikt aan klager op 5 februari 2004, heeft de Minister klager bericht dat hij nog niet geplaatst kon worden in een tbs-inrichting en dat de wachttermijn voor plaatsing met ingang van 5 februari2004 met drie maanden is verlengd tot 5 mei 2004. Klager is terzake op 30 januari 2004 gehoord.
De datum van vervroegde invrijheidstelling van klager én aansluitende aanvang van zijn tbs is 27 februari 2004.
Klager verblijft in het huis van bewaring (h.v.b.) Almere-Binnen te Almere.
3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Klager geeft aan dat hij binnen zeven dagen beroep heeft ingediend. Hij heeft op de enveloppe, waarin hij het beroepschrift heeft verzonden, het door de Minister in de bestreden beslissing genoemde postbusnummer van de Raadgeschreven. Hij heeft dat nummer niet doorgehaald.
Klager kan thans niet meer dan afwachten. Hij werkt wat en volgt een cursus sociale vaardigheidstraining. Hij wil echter zo spoedig mogelijk geplaatst worden in een tbs-inrichting en met zijn behandeling beginnen. De relatie metzijn vrouw komt steeds meer onder druk te staan. Iedere keer dat hij met haar telefoneert, knapt er een stukje van hem. Het zou al helpen als hij een datum van opname zou vernemen. Onder de huidige omstandigheden kunnen hij en zijnvrouw zich niet richten op de toekomst. Hij wil behandeling, opdat hij en zijn vrouw verder kunnen en hij straks ook nog zicht heeft op een plek op de arbeidsmarkt. Als klager eerder had geweten dat de wachttijd zo lang is, had hijharder gestreden om geen tbs te krijgen.
Hij heeft wekelijks contact met de psycholoog en humanist, die ook vinden dat zijn behandeling zo snel mogelijk moet gaan beginnen, omdat zij hem niet meer behulpzaam kunnen zijn dan zij thans zijn. Klager heeft stukken terzakeovergelegd.
Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Uitgaande van de datum van uitreiking van de bestreden beslissing en de datum van ontvangst van het beroepschrift, zou klager te laat beroep hebben ingesteld. De Minister beschikt niet over een kopie van de enveloppe, waarin hetberoepschrift is verzonden. Gelet op de mededeling van de voorzitter van de beroepscommissie dat zich op die enveloppe een poststempel van 10 februari 2004 bevindt, alsmede dat daarop het door klager opgeschreven postbusnummer isdoorgehaald en dat op de enveloppe voorts een stempel van 17 februari 2004 is geplaatst met de aantekening “herstelpost”, kan klager wel worden ontvangen in zijn beroep.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn, nu klager tijdig is gehoord en geïnformeerd over de bestreden verlenging van de passantentermijn.
Het beroep zal ook materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. In de door klager overgelegde stukken komt naar voren dat het wenselijk is over te gaan toteen zo spoedig mogelijke plaatsing. Dit geldt in principe voor alle wachtende passanten. In klagers geval is niet gebleken dat hij met voorrang boven andere wachtende passanten geplaatst zou moeten worden. Vanuit de inrichting vanverblijf heeft de Minister geen signalen ontvangen dat er sprake is van detentieongeschiktheid of een afnemende detentiegeschiktheid. Klager verblijft blijkens telefonische navraag op een normale afdeling en functioneert daar goed.Hij heeft zelfs een baantje.
Een medische verklaring wordt niet standaard opgevraagd, alleen als er signalen zijn dat het niet goed gaat met de betrokkene. De Minister ziet het als de verantwoordelijkheid of plicht van de inrichting het door te geven als hetniet goed gaat, zodat gekeken kan worden of er reden is voor plaatsing met voorrang.
De Minister zal op uitdrukkelijk verzoek van de beroepscommissie met spoed alsnog een medische verklaring ten aanzien van klager opvragen.
4. De beoordeling
De bestreden beslissing is op 5 februari 2004 aan klager uitgereikt. Het beroepschrift van klager is niet gedateerd. Op de enveloppe, waarin het beroepschrift is verzonden, bevindt zich een poststempel van 10 februari 2004. Verderis het op die enveloppe door klager opgeschreven postbusnummer doorgehaald en is een stempel van 17 februari 2004 geplaatst met de aantekening “herstelpost”.
De beroepscommissie is van oordeel dat onder deze omstandigheden redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de termijnoverschrijding aan verzuim van klager is te wijten. Klager kan derhalve in zijn op 18 februari 2004 ontvangenberoep worden ontvangen.
Klager is op 30 januari 2004 gehoord over de verlenging van de wachttermijn, die op 5 februari 2004 is verstreken. Vervolgens is hij bij brief d.d. 3 februari 2004, die aan klager is uitgereikt op 5 februari 2004, derhalve niet voorhet verstrijken van de wachttermijn geïnformeerd over de verlenging daarvan.
Derhalve is niet tijdig voldaan aan de in artikel 27, vijfde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden neergelegde informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Ministertot verlenging van de wachttermijn op formele grond te worden vernietigd.
Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.
Klager was ten tijde van de bestreden beslissing als gevolg van het capaciteitstekort nog niet geplaatst in een tbs-inrichting. Op dat moment lag de vrijheidsstraf aan het verblijf van klager in een penitentiaire inrichting (p.i.)ten grondslag en niet de hem tevens opgelegde tbs; deze was nog niet aangevangen.
Het capaciteitstekort kan naar het oordeel van de beroepscommissie een grond voor uitstel van de voorgenomen vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting vormen, tenzij blijkt van bijzondere omstandigheden zoals een psychischeconditie van klager die zodanig is dat langer verblijf in een p.i. medisch niet verantwoord is. In dat geval is sprake van detentieongeschiktheid en dient om die reden plaatsing met voorrang gerealiseerd te worden.
Uit de medische verklaring d.d. 28 mei 2004 en het daaraan ten grondslag liggende rapport d.d. 20 mei 2004 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) Flevoland blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet vandien aard was dat verder verblijf in het h.v.b. als onverantwoord moest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.
Klager heeft de FPD aangegeven dat hij bang is voor geleidelijke afname van zijn behandelmotivatie. Dit kan niet leiden tot een ander oordeel, omdat dat in het algemeen zal gelden voor tbs-passanten naarmate zij langer in een p.i.verblijven in afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting en verstoken blijven van de door de rechter noodzakelijk geachte behandeling. Een plaatsing met voorrang boven andere tbs-passanten is in de gegeven situatie van hetcapaciteitstekort geïndiceerd, indien sprake is van een zodanige verslechtering van de psychische conditie van de betrokkene dat diens langer verblijf in een p.i. als tbs-passant niet verantwoord is en de betrokkene om die redendetentieongeschikt is te achten. Blijkens bovenvermelde medische verklaring acht de FPD klager niet detentieongeschikt.
De gestelde impact van het passantenverblijf van klager op de relatie met zijn echtgenote kan evenmin tot een ander oordeel leiden.
De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing materieel niet in strijd is met de wet en dat de wachttermijn voor plaatsing in een tbs-inrichting diende te worden verlengd van 5februari 2004 tot 27 februari 2004, de datum waarop de tbs van klager is aangevangen.
Nu de bestreden beslissing op formele gronden dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 76, derde lid, PBW in verbinding met artikel 66, derde lid onder b, en artikel 69, vijfdelid, Bvt bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot de verlenging van de wachttermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissing.
Overigens wordt nog overwogen dat de omstandigheid dat na het nemen van de bestreden beslissing de tbs van klager op 27 februari 2004 is aangevangen niet afdoet aan het oordeel dat ten tijde van het verstrijken van de onderhavigewachttermijn nog verlenging krachtens artikel 76 PBW mogelijk was. Wel dient hij vanaf 27 februari 2004 te worden beschouwd als tbs-passant in de zin van artikel 12 Bvt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele grond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en bepaalt derhalve dat de wachttermijn voor plaatsingin een tbs-inrichting wordt verlengd van 5 februari 2004 tot 27 februari 2004.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 50,= .
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, prof. mr. C. Kelk en dr. F. Koenraadt, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 23 augustus 2004
secretaris voorzitter