Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1296/GM, 16 augustus 2004, beroep
Uitspraakdatum:16-08-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1296/GM

betreft: [klager] datum: 16 augustus 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 15 juni 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Groot Bankenbosch van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Veenhuizen te Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 27 mei 2004 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

De beroepscommissie heeft de inrichtingsarts, verbonden aan voormelde locatie, in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 15 april 2004, betreft de onvoldoende zorg voor klagers gezondheidstoestand, in het bijzonder voor zijn longaandoening.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
De medische zorg in de inrichting schiet tekort. In de meeste gevallen en zonder dossierkennis weigert de verpleegkundige toegang tot de arts. De toezegging voor klager een andere werkplek te adviseren doet de verpleegkundige nietgestand. Onder pressie van een bsd-medewerker is klager, tegen het advies van zijn huisarts in, met een enkele dagen eerder door een universitair longcentrum vastgestelde longontsteking naar de inrichting teruggekeerd, waarop deinrichtingsarts de volgende dag constateerde dat de longontsteking was genezen. De inrichtingsarts acht het anders dan het longcentrum niet noodzakelijk dat klager bij tussentijdse klachten zich bij het longcentrum meldt. Op 10 juni2004 heeft klager op eigen initiatief het longcentrum bezocht en gehoord dat de inrichtingsarts, anders dan hem verklaard, geen contact met het longcentrum heeft opgenomen. De medisch adviseur gelooft ten onrechte klakkeloos hetgeende medische dienst meldt. Tijdens klagers detentie is zijn gezondheidstoestand schrikbarend achteruit gegaan.
Klager is van oordeel dat hij niet de beroepstermijn heeft overschreden. Hij heeft het zinvol geacht het bezoek aan het longcentrum af te wachten en de volgende dag het beroepschrift geschreven.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
Klager lijdt aan persisterende chronic obstructive pulmonary diseases (c.o.p.d.) bij nicotine abusus. Hij heeft in beginsel altijd het recht de inrichtingsarts te zien. Na op 9 maart 2004 een andere werkplek gekregen te hebben heefthij daarover niet meer gereclameerd. De huisarts heeft hem tijdens verlof een Augmentinkuur voorgeschreven, die klager wegens braken en diarree twee dagen later stopte evenals zijn c.o.p.d.-medicatie. De inrichtingsarts heeft steedsgezegd contact te hebben gehad met klagers huisarts en niet met het longcentrum. De huisarts heeft de inrichtingsarts geadviseerd het gebruik van Augmentin te beëindigen en dat van de copd-medicatie te continueren. Na klagersterugkeer in de inrichting heeft de arts hem onderzocht. Daaruit bleek dat de longen geen afwijkingen vertoonden en klager een normale temperatuur had. Wegens mogelijke gastritis als bijwerking van Augmentin is klager domperidonvoorgeschreven. Alle behandeladviezen van het longcentrum worden opgevolgd. Zo klager zich ernstig zorgen maakt om zijn gezondheid, in het bijzonder zijn longen, dient hij te stoppen met roken.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt het volgende.
Artikel 30, tweede lid, Penitentiaire maatregel bepaalt dat het met redenen omklede beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van de mededeling van de medisch adviseur wordt ingediend.
Blijkens het op 15 juni 2004 bij de Raad ingekomen beroepschrift d.d. 11 juni 2004 heeft klager op 2 juni 2004 het bemiddelingsverslag van de medisch adviseur d.d. 27 mei 2004 ontvangen. In dit verslag is klager gewezen op determijn waarbinnen een beroepschrift dient te worden ingediend. Klager had uiterlijk op 9 juni 2004 zijn beroepschrift moeten indienen. Dat klager de uitslag van de medische controle in het longcentrum op 10 juni 2004 bepalend heeftgevonden voor zijn beroep en daarom eerst op 11 juni 2004 het beroepschrift heeft ingediend doet daaraan niet af. De beroepscommissie zal klager niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, M.F. van Brederode-Zwart, huisarts en drs. S.H. Hartman-Faber, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden,secretaris, op 16 augustus 2004

secretaris voorzitter

Naar boven