Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1552/GV, 10 augustus 2004, beroep
Uitspraakdatum:10-08-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1552/GV

betreft: [klager] datum: 10 augustus 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 14 juli 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 7 juli 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van primair strafonderbreking en subsidiair incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager bestrijdt de inhoud van de negatieve rapportage van de locatie Norgerhaven.Niet is bewezen dat klager valsheid in geschrifte zou hebben gepleegd terwijl klager ook geen negatieve invloed had op zijn medegedetineerden. Klager heeft hevig verzet gepleegd tegen zijn plaatsing in afzondering omdat hij tenonrechte die maatregel opgelegd kreeg. De ware reden van de negatieve rapportage is gelegen in de omstandigheid dat klager veel klaagschriften heeft ingediend bij de beklagcommissie. Er hoeft niet gevreesd te worden voorontvluchting. Klager heeft alle belang bij een behandeling en er is al een eerste traject gemaakt voor die behandeling.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is op 26 mei 2004 in afzondering geplaatst in afwachting van een onderzoek naar valsheid in geschrifte. Uit dat onderzoek blijkt dat klager dit feit daadwerkelijk heeft gepleegd. Voorts laat klager medegedetineerden zakenvoor zich regelen die ernstig strijdig zijn met de orde en veiligheid in de inrichting. Klager heeft een negatieve invloed op zijn medegedetineerden. Bij klagers overbrenging naar de afzonderingscel heeft hij het personeel bedreigden actief verzet gepleegd. Gelet op al die omstandigheden is de selectiefunctionaris van oordeel dat er geen ruimte is voor een honorering van het verzoek om strafonderbreking. De selectiefunctionaris heeft daarbij in aanmerkinggenomen dat de gezondheidstoestand van klagers vader, hetgeen reden was voor het indienen van het verzoek, niet van levensbedreigende aard is.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Norgerhaven heeft niet geadviseerd ten aanzien van het verzoek om
strafonderbreking en ten aanzien van de verlofaanvraag aangegeven dat dit verlof, indien toegestaan, plaats zou dienen te vinden onder (zeer strenge) bewaking. De medisch adviseur bij het ministerie van justitie heeft geadviseerd omaan klager, gelet op de gezondheidstoestand van klagers ouders, eenmalig incidenteel verlof toe te staan.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Maastricht heeft aangegeven akkoord te gaan met incidenteel verlof, met daaraan verbonden de voorwaarde van tenminste begeleiding via de Dienst Vervoer en Ondersteuning.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek, wegens doodslag, (gekwalificeerde) diefstal en heling. Aansluitend dient hij een tweetal gevangenisstraffen van respectievelijk drie jaar en negen maanden te ondergaanalsmede veertien dagen principale hechtenis. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 17 mei 2006. Aansluitend dient hij eventueel een drietal straffen van subsidiaire hechtenis van respectievelijk tien, tienen vierentwintig dagen te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers verzoek om primair strafonderbreking en subsidiair zijn verzoek om incidenteel verlof.

Het verzoek om strafonderbreking is gebaseerd op de (slechte) gezondheidstoestand van klagers ouders. Met name wordt gesteld dat de gezondheidstoestand van klagers vader zodanig is dat deze een strafonderbreking zou kunnenrechtvaardigen. De directeur noch de medisch adviseur en de officier van justitie hebben zich in hun adviezen uitgelaten over de mogelijkheid van een strafonderbreking. Nu zij allen wel het verzoek om incidenteel verlof ondervoorwaarden toewijsbaar achten, kan daaruit worden geconcludeerd dat zij tegen een verlening van een strafonderbreking zijn. Uit de terzake opgemaakte adviezen kan blijken dat klagers gedrag in de inrichting van dien aard is, datdaaruit kan worden afgeleid dat er sprake is van een forse contra-indicatie voor de verlening van een strafonderbreking en dat deze een afwijzing van klagers aanvraag om strafonderbreking rechtvaardigt. Derhalve is de beslissing vande Minister in zoverre niet in strijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a, d en e van de Regeling tijdelijk verlaten van deinrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
De Minister heeft niet beslist op het subsidiaire verzoek om verlening van incidenteel verlof. Nu de directeur van de locatie Norgerhaven, de medisch adviseur en de officier van justitie allen adviseren om dat (subsidiaire) verzoek onder voorwaarden – toe te wijzen, valt niet uit te sluiten dat er reden bestaat om positief op dat verzoek te beslissen. In zoverre dient het beroep daarom gegrond te worden verklaard en dient aan de Minister te worden opgedragenalsnog een beslissing te nemen ten aanzien van het (subsidiaire) verzoek om incidenteel verlof.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van de afwijzing van het verzoek om strafonderbreking en zij verklaart het beroep gegrond voor zover de Minister niet heeft beslist op het verzoek om incidenteel verlof.

Zij draagt de Minister op ten aanzien van het verzoek om incidenteel verlof alsnog een beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van één week na ontvangst van deze beslissing.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.G. Bosch, voorzitter, mr. J.R. Meijeringh en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 10 augustus 2004

secretaris voorzitter

Naar boven