Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0190/TP, 30 juli 2004, beroep
Uitspraakdatum:30-07-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/190/TP

betreft: [klager] datum: 30 juli 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), heeft kennis genomen van een op 3 februari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 mei 2004, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.D.W. Martens.
Namens de Minister is gehoord [...].
Hiervan is verslag opgemaakt, dat is gehecht aan de hierna te noemen tussenbeslissing.

Bij tussenbeslissing d.d. 11 juni 2004 heeft de beroepscommissie de behandeling van het beroep aangehouden teneinde de Minister nog één keer in de gelegenheid te stellen om binnen een termijn van vier weken na ontvangst van detussenbeslissing de gevraagde medische verklaring alsnog toe te zenden.
Na ontvangst van de medische verklaring zijn klager en zijn raadsman, alsmede de Minister in de gelegenheid gesteld daarop schriftelijk te reageren.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarin klager wacht op plaatsing in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) 3 januari 2004 verlengd tot 2 april 2004.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 14 maart 2003 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar met aftrek én ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
Bij brief van 28 november 2003 heeft de Minister klager meegedeeld dat hij gedurende de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf met ingang van 7 juli 2003 in aanmerking komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van de hem tevensopgelegde tbs en dat hij op laatstgenoemde datum in afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting op een wachtlijst is geplaatst.
Bij brief van 23 januari 2004, uitgereikt aan klager op 29 januari 2004, heeft de Minister klager bericht dat hij nog niet geplaatst kon worden in een tbs-inrichting en dat de wachttermijn voor plaatsing met ingang van 3 januari2004 met drie maanden is verlengd tot 2 april 2004. Klager is terzake op 22 januari 2004 gehoord.
De datum van vervroegde invrijheidstelling van klager én aansluitende aanvang van zijn tbs is 7 juli 2004.
Klager verblijft in de gevangenis De Geerhorst te Sittard.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht, mede aan de hand van de door klagers raadsman overgelegde pleitnotitie.
Klager wacht momenteel al drie maanden op een gesprek met een psychiater of psycholoog. Aan zijn herhaald verzoek om een gesprek wordt geen gehoor gegeven. Men vindt dat hij maar moet wachten totdat hij geplaatst wordt. Klager vindtdit diep triest. Hij verblijft op een reguliere afdeling van een gevangenis en verblijft voornamelijk achter de deur. In het begin heeft hij het heel moeilijk gehad. Met het personeel gaat het wel. Het verblijf in een gevangenis alszodanig gaat wel, maar klager wil behandeld worden. Zijn situatie is urgent. Hij wil niet niets doen en maar wachten. Hij wil verder met zijn leven. Hij wil behandeld worden. Als er geen plek voor hem is, kan hij ook thuis wachten.Hij komt heus wel terug, omdat hij echt behandeld wil worden. Klager heeft geen toekomst meer als zijn relatie stuk loopt; hij ziet dat als het einde van zijn leven. Dit is in lijn met de uitgebrachte pro justitia rapportages, diezich bij de stukken bevinden. Klagers raadsman ziet duidelijk signalen voor een verslechterende situatie van klager, die rechtstreeks verband houdt met zijn stoornis. Een spoedige behandeling is daarom geïndiceerd.
De Minister vindt het in verband met de daarmee gepaard gaande kosten niet nodig om een medische verklaring aangaande klager op te vragen en wacht signalen van de inrichting over mogelijke detentieongeschiktheid af. In de stukken isniet terug te vinden met wie van de Geerhorst contact is opgenomen namens de Minister en hoe dat contact heeft plaatsgevonden. Klager is een paar maanden geleden gedurende vier dagen in een isoleercel terechtgekomen vanwege eenzelfmoordpoging. Die dagen heeft klager geen arts gezien, alleen een psycholoog. Klager verbaast zich erover dat niets daarover in de rapportage zou staan.
In klagers zaak doen zich geen uitzonderingen voor plaatsing op een later tijdstip als bedoeld in artikel 43, tweede lid, Penitentiaire maatregel (Pm) voor. De Minister laat niet blijken te hebben overwogen of een eerdere plaatsingop grond van artikel 43, derde lid Pm noodzakelijk is. Van plaatsing wordt slechts afgezien in verband met capaciteitsproblemen. Een inhoudelijke belangenafweging heeft niet plaatsgevonden.
Op 11 mei 2004 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) uitspraken gewezen op klachten van tbs-passanten Brand en Morsink tegen Nederland terzake van schending van artikel 5, eerste lid, van het Europees Verdrag terbescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het EHRM volgt daarin de lijn van de nationale rechtspraak dat het onvermijdelijk en acceptabel is dat er frictie is tussen de noodzakelijke en beschikbarecapaciteit om redenen verbonden aan de efficiënte allocatie van publieke fondsen en dat daarom een belangenafweging moet worden gemaakt, waarbij zwaar gewicht moet worden toegekend aan het recht op vrijheid als bedoeld in artikel 5EVRM. Een aanzienlijke vertraging in de toelating tot een tbs-kliniek en dus vertraging met het begin van de behandeling heeft invloed op de mogelijkheden van succes van de behandeling binnen de wettelijke tweejaarstermijn van hetoorspronkelijke tbs-bevel, waarmee de kans groter wordt dat de oorspronkelijke termijn moet worden verlengd. Met in het achterhoofd het feit dat er al in 1986 is vastgesteld dat er een structureel capaciteitstekort was en in casuniet is gebleken dat de autoriteiten te maken hadden met uitzonderlijke en onvoorziene omstandigheden, stelt het EHRM vast dat in de zaak Brand een vertraging van zes maanden en in de zaak Morsink een vertraging van vijftien maandenniet acceptabel is, dat sprake is van schending van artikel 5 EVRM, dat aan Brand een schadevergoeding van € 1500,= en aan Morsink een schadevergoeding van € 6000,= dient te worden toegekend.
Hoewel deze uitspraken zien op de oude situatie, meent klager hiernaar te kunnen verwijzen en aan te voeren dat zijn detentie in De Geerhorst niet langer rechtmatig is, omdat deze in strijd is met artikel 5, eerste lid onder e EVRM.Met verwijzing naar de Morsink-uitspraak maakt het niet uit dat klager nu nog zijn gevangenisstraf uitzit.
De bestreden beslissing dient derhalve te worden vernietigd en klager dient direct te worden geplaatst in een tbs-kliniek. Zolang dat niet mogelijk is, dient klager een schadevergoeding/tegemoetkoming te worden toegekend. Daar dedoor het EHRM vastgestelde vergoedingen niet zijn te herleiden naar de in detentie doorgebrachte tijd, dient daarbij te worden aangesloten bij artikel 89 Wetboek van Strafvordering. Verzocht wordt klager een vergoeding toe te kennenvan € 70,= per dag, voor iedere dag dat hij niet in een tbs-kliniek is geplaatst vanaf 7 juli 2003, althans vanaf het moment dat de beroepscommissie mocht oordelen dat hem een vergoeding toekomt.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel gegrond zijn, nu klager niet tijdig is gehoord en geïnformeerd over de verlenging van de wachttermijn.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst.
In de pleitnotitie wordt ten onrechte gesproken over klagers passantentermijn, nu klager een Fokkens-wachtende is. Er valt geen parallel te trekken tussen klagers situatie en die van Brand en Morsink, omdat de laatste twee altbs-passant waren en klager dat nog niet is. De Minister beroept zich derhalve op de vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dat een tegemoetkoming dient te worden uitbetaald indien een passantentermijn langer dan twaalfmaanden duurt. Overigens overweegt de Minister om in appel te gaan tegen de uitspraken van het EHRM inzake Brand en Morsink.
Een medische verklaring wordt niet standaard opgevraagd, alleen als er signalen zijn dat het niet goed gaat met de betrokkene. De Minister ziet het als de verantwoordelijkheid of plicht van de inrichting het door te geven als hetniet goed gaat, zodat gekeken kan worden of er reden is voor plaatsing met voorrang.
Blijkens informatie vanuit De Geerhorst van een week voor de zitting blijkt dat het goed gaat met klager. Er is niets bekend over een zelfmoordpoging. Als dat bekend zou zijn geweest, dan zou er gekeken zijn of klager met voorrangzou moeten worden geplaatst. Het gaat zelfs zo goed met klager, dat hij een baantje in de poetsploeg heeft aanvaard. Dat betreft een baan, die je alleen kan krijgen als het goed met je gaat. Volgens het Psycho Medisch Overleg van DeGeerhorst is klager detentiegeschikt. De Minister heeft geen signalen vernomen op grond waarvan tot eerdere plaatsing moet worden besloten.
De Minister biedt op uitdrukkelijk verzoek van de beroepscommissie aan met spoed alsnog een medische verklaring ten aanzien van klager op te vragen.

Bij brief d.d. 1 juli 2004 heeft klagers raadsman als volgt gereageerd op de op 11 juni 2004 uitgebrachte medische verklaring van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) Maastricht.
De rapporteur heeft enkel een gesprek met klager gevoerd. Voor een zorgvuldige beeldvorming had de rapporteur ook inlichtingen moeten inwinnen bij de inrichting van verblijf.

Bij brief d.d. 30 juni 2004 heeft de Minister aangegeven dat uit de medische verklaring d.d. 11 juni 2004 van de FPD Maastricht naar voren komt dat de huidige psychische conditie van klager redelijk is te noemen, dat klager in dehuidige setting op een reguliere afdeling redelijk goed lijkt te functioneren en dat hij momenteel niet detentieongeschikt wordt geacht. Het beroep dient materieel ongegrond te worden verklaard.
4. De beoordeling
Klager is op 22 januari 2004 gehoord over de verlenging van de wachttermijn, die op 3 januari 2004 is verstreken. Bij brief d.d. 23 januari 2004, die aan klager is uitgereikt op 29 januari 2004, is hij geïnformeerd over dieverlenging.
Derhalve is niet voldaan aan de in artikel 27, vijfde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing gedetineerden neergelegde hoor- en informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van deMinister tot verlenging van de wachttermijn op formele gronden te worden vernietigd.

Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Klager is als gevolg van het capaciteitstekort nog niet geplaatst in een tbs-inrichting. Ten tijde van de bestreden beslissing ligt de vrijheidsstraf aan het verblijf van klager in een p.i. ten grondslag en niet de hem tevensopgelegde tbs; deze was nog niet aangevangen.

Het capaciteitstekort kan naar het oordeel van de beroepscommissie een grond voor uitstel van de voorgenomen vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting vormen, tenzij blijkt van bijzondere omstandigheden zoals een psychischeconditie van klager die zodanig is dat langer verblijf in een penitentiaire inrichting (p.i.) medisch niet verantwoord is. In dat geval is sprake van detentieongeschiktheid en dient om die reden plaatsing met voorrang gerealiseerdte worden.

Uit de medische verklaring d.d. 11 juni 2004 van de FPD Maastricht, opgesteld door een extern forensisch gedragskundige mede op basis van contact met klager, blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dienaard was dat verder verblijf in een p.i. als onverantwoord moest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen. De kennelijke omstandigheid dat de forensischgedragskundige, zoals gesteld namens klager, geen navraag in de inrichting van verblijf heeft gedaan, kan niet leiden tot een ander oordeel, te meer niet nu de conclusie van de FPD en het door de Minister gemelde standpunt van deinrichting van verblijf niet tegenstrijdig zijn te noemen.

Het onder verwijzing naar de uitspraak d.d. 11 mei 2004 van het EHRM inzake Morsink/Staat der Nederlanden gedane beroep op schending van artikel 5, eerste lid onder e, EVRM faalt. In tegenstelling tot hetgeen klagers raadsman heeftgesteld, kan uit die uitspraak -waarin is geoordeeld dat de na aanvang van de tbs aangevangen passantentermijn als bedoeld in artikel 12 Bvt niet automatisch in strijd is met 5, eerste lid onder a en e EVRM, maar daarmee wel instrijd komt bij een duur van 15 maanden als de Minister die duur uitsluitend baseert op het sinds 1986 bestaande capaciteitstekort- niet worden afgeleid dat de vóór aanvang van de tbs lopende wachttermijn als bedoeld in artikel 76Pbw strijd oplevert met het in artikel 5 EVRM neergelegde recht op vrijheid. Klager verblijft immers ten tijde van de bestreden beslissing in een gevangenis op grond van de hem opgelegde gevangenisstraf. De omstandigheid dat klagervanaf 7 juli 2003, derhalve een jaar vóór zijn v.i.-datum (7 juli 2004), in aanmerking komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van de hem tevens opgelegde tbs, kan -hoe wenselijk plaatsing in een tbs-inrichting op dat moment op zichzelf ook is omdat daardoor de tbs aanvangt naast de tevens opgelegde gevangenisstraf- niet afdoen aan de rechtmatigheid van het verblijf in een gevangenis op titel van de opgelegde gevangenisstraf, zolang vanwege hetcapaciteitstekort geen plaats in een tbs-inrichting beschikbaar is en niet sprake is van ongeschiktheid van verblijf in een gevangenis op grond van de psychische conditie van de betrokkene.

De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing materieel niet in strijd is met de wet of een ieder verbindende verdragsrechtelijke bepaling en dat de wachttermijn voor plaatsing ineen tbs-inrichting diende te worden verlengd van 3 januari 2004 tot 2 april 2004.

Nu de bestreden beslissing op formele gronden dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 76, derde lid, PBW in verbinding met artikel 66, derde lid onder b, en artikel 69, vijfdelid, Bvt bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot de verlenging van de wachttermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissing.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele gronden en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en bepaalt derhalve dat de wachttermijn voor plaatsingin een tbs-inrichting wordt verlengd van 3 januari 2004 tot 2 april 2004.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 50,= .

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, prof. mr. C. Kelk en dr. F. Koenraadt, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 30 juli 2004

secretaris voorzitter

Naar boven