Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1654/STA, 29 juli 2004, schorsing
Uitspraakdatum:29-07-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1654/STA

betreft: [klager] datum: 29 juli 2004

De voorzitter van de beroepscommissie uit de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft kennis genomen van een op 26 juli 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift en een aanvulling daarop van 17juli 2004 van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht, verder de inrichting te noemen.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 64 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van het hoofd van de inrichting d.d. 22 juli 2004,inhoudende beperking van klagers bewegingsvrijheid in de kliniek wegens verdenking van druggebruik.

De voorzitter heeft voorts kennis genomen van het klaagschrift d.d. 23 juli 2004, alsmede van de schriftelijke inlichtingen van en namens het hoofd van voornoemde inrichting d.d. 26 en 28 juli 2004.

1. De standpunten
Verzoeker geeft aan dat de bestreden beslissing d.d. 22 juli 2004 aan hem is opgelegd wegens verdenking van het gebruik van en het “rommelen” met drugs en het gevaar voor ontvluchting. Klager bestrijdt drugs te hebben gebruikt. Hijheeft wel een geneesmiddel gebruikt, maar dit is geschied op voorschrift van de inrichtingsarts. Verder wordt hij ten onrechte verdacht van frauderen bij de urinecontrole. Hij beschrijft in het verzoekschrift en de aanvulling daaroponder meer dat - onder toezicht - op twee verschillende momenten urine is afgenomen, dat hij niet heeft gefraudeerd door bij de eerste afname de urine van een vrouw in te leveren, dat die urine koud was vanwege het overgieten, dathij over de tweede afnameprocedure niet goed is ingelicht, dat het tweede moment voor hem te vroeg was gekozen omdat hij niet kon urineren en water heeft moeten drinken, hetgeen tot gevolg had dat het tweede urinemonster te waterigis gebleken. Hij acht het daarom niet redelijk dat, hoewel de aanvankelijk volledige afzondering wegens voormelde redenen inmiddels is afgelopen, hij thans nog om die redenen beperkingen in zijn bewegingsvrijheid ondervindt. Hij magzijn programma wel volgen, maar onder begeleiding. Tijdens zijn vrije uren wordt hij in zijn kamer ingesloten, met uitzondering van het uur voor het koffiemoment, van 19.00 tot 20.00 uur.

Uit de inlichtingen van het hoofd van de inrichting komt het volgende naar voren.
Verzoeker is op 20 juli 2004 vanaf 19.30 in zijn eigen kamer afgezonderd met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid in de kliniek wegens (verdenking van) gebruik van alcohol en/of andere niet toegestanegedragsbeïnvloedende middelen.
De urinecontrole heeft plaatsgevonden overeenkomstig artikel 18 van de Huisregels. Het verslag van deze controle is overgelegd.
De afzondering is van kracht geweest op 20, 21 en 22 juli 2004. Sinds 23 juli 2004 is alle afzondering waartegen een beroep mogelijk is opgeheven. Verzoeker kan vanaf laatstgenoemde datum, indien hij zijn programma volgt, meer danvier uren contact met medeverpleegden hebben. De maximale bewegingsvrijheid binnen de kliniek, zoals die door de kliniek wordt nagestreefd, dat wil zeggen tussen zeven uur ’s ochtends en tien uur ’s avonds, is niet haalbaar voorverzoeker, omdat met hem geen duurzame afspraken kunnen worden gemaakt ten aanzien van het zich houden aan de binnen de kliniek geldende regels.

2. De beoordeling
De voorzitter gaat er van uit dat verzoeker in afwijking van het beleid van de kliniek omtrent het nastreven van maximale bewegingsvrijheid tussen zeven uur ’s ochtends en tien uur ’s avonds, èn in afwijking van de eerder doorklager genoten bewegingsvrijheid buiten zijn kamer, sedert 23 juli 2004 - als vervolg op volledige afzondering - in zijn kamer is ingesloten tijdens dagdelen waarop andere verpleegden van zijn leefgroep op de afdeling mochtenvertoeven, wegens vermeende fraude bij de urinecontrole, welke door de kliniek is gelijkgesteld met verdenking van druggebruik.
Gelet op de begripsbepaling over afzondering, zoals omschreven in artikel 1, aanhef en onder z, van de Bvt, gaat de voorzitter er voorlopig van uit dat ook sedert 23 juli 2004 sprake is van afzondering van verzoeker.
Voorlopig uitgaande van de beklagwaardigheid van deze partiële afzondering - waarover de beklagcommissie en eventueel de beroepscommissie dient te beslissen - stelt de voorzitter voorop dat de beslissing tot deze beperking vanklagers bewegingsvrijheid in het kader van de schorsingsprocedure niet ten gronde kan worden onderzocht. Er bestaat in dit kader slechts ruimte voor een voorlopige beoordeling. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de in hetverzoekschrift bedoelde beslissing zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de tenuitvoerlegging van die beslissing van het hoofd van de inrichting. Naar het oordeel van devoorzitter is dat, mede gelet op de inlichtingen van het hoofd van de inrichting, niet het geval. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

Het verzoek dient gelet op het hiervoor overwogene te worden afgewezen.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. J.M. van der Vaart, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 29 juli 2004.

secretaris voorzitter

Naar boven