Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1522/GV, 27 juli 2004, beroep
Uitspraakdatum:27-07-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1522/GV
betreft: [klager] datum: 27 juli 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 13 juli 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 5 juli 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager heeft in samenwerking met het bureau selectie- en detentiebegeleiding van delocatie Alphen aan den Rijn een detentiefaseringsprogramma opgesteld. Klager zou na zijn eerste verlof in aanmerking komen voor de plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting. Die overplaatsing is door de afwijzing van hetalgemeen verlof in het gedrang gekomen, wat gevolgen heeft voor het gezin van klager, waaronder zijn kinderen. Klager heeft inmiddels alle lopende betalingen geregeld en ook de uit te zitten straffen zijn nagenoeg afgerond. Klagerheeft er alles aan gedaan om op een goede wijze te kunnen terugkeren in de samenleving. De in de beslissing van de Minister genoemde gronden voor de afwijzing van het verlofverzoek zijn dan ook onjuist.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het eerste verzoek om algemeen verlof is afgewezen in verband met klagers snelle recidive. Binnen vier maanden na zijn invrijheidstelling heeft hij gerecidiveerd, zulks tijdens een voorwaardelijke invrijheidstelling. Klager isblijkens het uittreksel van de justitiële documentatiedienst reeds sinds 1984 bekend wegens het plegen van strafbare feiten. Klager heeft kennelijk niet geleerd van eerdere veroordelingen. In het huidige politieke maatschappelijkebeleid is enige terughoudendheid bij het verlenen van vrijheden aan veelplegers op zijn plaats. Klager geniet onvoldoende vertrouwen in het goed verloop van een te verlenen verlof.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie Alphen aan den Rijn heeft niet geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Haarlem heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen het toekennen vanalgemeen verlof aan klager, zulks in verband met klagers recidive en het nog open staande strafrestant.
De politie Zaanstreek-Waterland heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de verlening van verlof

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van veertien maanden met aftrek, wegens de misdrijven (kortweg) diefstal meermalen gepleegd, gekwalificeerde diefstal meermalen gepleegd en poging tot diefstal. Aansluitend dient hij een drietalgevangenisstraffen te ondergaan van respectievelijk tien en vier en twee maanden, wegens vermogensdelicten, alsmede de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van drie maanden. De wettelijk vroegstmogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 6 mei 2005.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Het verzoek om algemeen verlof is met name afgewezen omdat klager een uitgebreide recidive terzake van het plegen van strafbare feiten heeft en omdat hij binnen vier maanden na zijn invrijheidstelling van een hem eerder opgelegdegevangenisstraf, nog tijdens de periode van voorwaardelijke invrijheidstelling, wederom heeft gerecidiveerd.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Ministerniet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder b en d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 27 juli 2004

secretaris voorzitter

Naar boven