Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1099/GA, 23 juli 2004, beroep
Uitspraakdatum:23-07-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1099/GA

betreft: [klager] datum: 23 juli 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 28 mei 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 18 mei 2004 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring Arnhem-Zuid te Arnhem, die op 24 mei 2004 naar partijen is verstuurd,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 juli 2004, gehouden in de locatie Ooyerhoek te Zutphen, is klager gehoord.
De directeur van het h.v.b. Arnhem-Zuid heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van uitsluiting van deelname aan de arbeid voor de duur van zeven dagen, omdat klager de minimum productienorm niet heeft gehaald.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is gestraft, omdat hij de minimum productienorm niet zou hebben gehaald, maar er was helemaal geen norm gesteld. Klager heeft al langer problemen met de werkmeester; wat hij ook doet het is nooit goed. Hij heeft zich hieroverbeklaagd bij het Hoofd arbeid. Het is zeer opvallend hoeveel gedetineerden bij de bewuste werkmeester worden weggestuurd. Klager heeft op 14 juni 2002 een arbeidsovereenkomst getekend en heeft tot oktober 2003 zonder problemengewerkt. Toen is hij overgeplaatst naar een andere afdeling. In december 2003 of januari 2004 heeft hij in verband met problemen met voornoemde werkmeester een “ontbindingscontract” getekend en is hij gestopt met werken. Nadatklager afspraken had gemaakt met het Hoofd arbeid, is hij in maart 2004 weer gaan werken. Klager heeft nog om een nieuwe arbeidsovereenkomst gevraagd, maar heeft deze nooit gekregen. Daarom heeft hij het arbeidsreglement ook nooitgezien. Het is eigenlijk klagers eigen schuld dat de hoge norm van 3 dozen is gesteld, want hij had op de eerste dag meteen 2,5 dozen gedaan. Dat heeft hij gehaald door aan één stuk door te werken en niet te praten. Een hogereproductie is dan ook niet haalbaar. Volgens de werkmeester kon klager die 2,5 dozen niet hebben gehaald, want de rest had minder gedaan. Klager kan inderdaad niet aantonen dat hij die 2,5 dozen heeft gedaan, maar andersom staat deproductienorm van 3 dozen ook nergens opgeschreven. Het klopt dat de werkmeester had gewaarschuwd voor het niet halen van de productienorm.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat klager op 14 juni 2002 een arbeidsovereenkomst van het h.v.b. Arnhem-Zuid heeft getekend. Daarbij is het vakje aangevinkt dat het arbeidsreglement aan hem is uitgereikt cq toegelicht en dat hijdaarmee akkoord gaat. In dat arbeidsreglement staat dat de werkmeester bepaalt wat, waar, wanneer en hoeveel geproduceerd moet worden. Klager was derhalve bekend met het arbeidsreglement, dat zich overigens tevens als bijlage in dehuisregels bevindt, en dit arbeidsreglement is nog steeds geldend. Dat klager de arbeidsovereenkomst naar zijn zeggen tussentijds heeft opgezegd, maakt dit niet anders. Uit de inlichtingen van de directeur voor de beklagcommissiekomt naar voren dat de norm voor klager op drie dozen à vijftig stuks lag. Dit is de ondergrens van wat een gedetineerde moet kunnen presteren. Klager stelt maximaal 2,5 dozen te hebben gehaald. Hij was reeds eerder door dewerkmeester gewaarschuwd voor het feit dat hij de minimum productienorm niet had gehaald en hij geeft dit ook toe. Het vorenoverwogene maakt dat de beslissing van de directeur tot oplegging aan klager van de disciplinaire straf vanuitsluiting van deelname aan de arbeid voor de duur van zeven dagen niet in strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal danook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. H. Heijs en mr. J.J. van Oostveen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 23 juli 2004

secretaris voorzitter

Naar boven