Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0758/GA en 04/0759/GA, 22 juli 2004, beroep
Uitspraakdatum:22-07-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/758/GA en 04/759/GA

betreft: [klager] datum: 22 juli 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 15 april 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

en van een op 16 april 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van het huis van bewaring (h.v.b.) De Boschpoort te Breda,

beide gericht tegen een uitspraak d.d. 18 maart 2004 van de beklagcommissie bij voormeld h.v.b., gegeven op een klacht van klager, welke uitspraak op 7 april 2004 aan klager en de directeur is verzonden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 juni 2004, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.Y. Taekema, advocaat te Rotterdam, en de heer R. Korthout, unit-directeurbij voormeld h.v.b.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in de eigen verblijfsruimte, wegens het bij gelegenheid van een celcontrole aantreffen van lectuur met bijgeschreven teksten welke aanstootgevend kunnen zijn; en
b. het in het bijzijn van klager openen van een ter verzending gereed liggend poststuk, gericht aan de Commissie van Toezicht bij het h.v.b. De Boschpoort.

De beklagcommissie heeft onderdeel a van het beklag gegrond verklaard en onderdeel b van het beklag ongegrond, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. Zij heeft daarbij geen tegemoetkoming vastgesteld.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het betreft voor klager een principiële zaak. Tussen klager en zijn raadsman bestaat een vertrouwelijke en beschermde relatie. Als de raadsman in zijn hoedanigheid van advocaat een brief verstuurt aan klager, dan moet de inhouddaarvan ook na opening veilig zijn. Klager heeft in de betreffende enveloppe stukken gedaan die oorspronkelijk niet door de raadsman waren bijgevoegd. Indien de inrichting de inhoud van de betreffende enveloppe had willencontroleren, had dat in het bijzijn van klager moeten geschieden. Die enveloppe moet nog steeds worden gezien als geprivilegieerde post. Ook als de originele inhoud feitelijk uit die enveloppe zou zijn verwijderd. Klager heeftinderdaad zelf teksten bij de betreffende papieren geschreven. Een en ander moet echter, als het niet echt openbaar wordt gemaakt, niet als aanstootgevend worden aangemerkt. Binnen bepaalde grenzen is klager vrij om te zeggen,schrijven en denken wat hij wil. Indien dat niet zou worden toegestaan, komen zijn grondrechten in de knel. De vraag die verder gesteld moet worden, is of er sprake is van gevaar voor de orde en veiligheid in de inrichting dan welvoor de ongestoorde tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde vrijheidsstraf. De betreffende enveloppe is aangetroffen onder in klagers kast in een plastic zak in advocatenpost. Daaruit blijkt al dat klager niet de bedoeling haddie afbeeldingen met bijschriften te verspreiden. Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd die niet op gronden was gebaseerd die de beslissing konden dragen. Om die reden dient de beslissing van de directeur vernietigd teworden en klager verzoekt de beroepscommissie om een andere beslissing in de plaats van die van de directeur te stellen. Klager is voorts van mening dat hem een tegemoetkoming moet worden toegekend. Ten aanzien van onderdeel b vanhet beklag geldt dat de betreffende brief, die was gericht aan de Commissie van Toezicht, in het bijzijn van klager is geopend.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Indien er zogenaamde geprivilegieerde post in de inrichting komt, wordt deze niet zonder meer geopend. De inrichting heeft klagers recht op de geheimhouding van zijn correspondentie met zijn advocaat te respecteren. Dergelijke postwordt dan ook altijd in het bijzijn van klager geopend ter controle op contrabande. In dit geval speelde dat er ten aanzien van klager geruchten waren dat hij zaken in de van de advocaat afkomstige enveloppe zou stoppen, omdat dieenveloppe bij een celcontrole niet zou mogen worden ingezien. Bij de celcontrole was die enveloppe niet afgesloten. Bij controle van de inhoud vielen de betreffende papieren op. De directeur volhardt in zijn standpunt dat er niet isgezocht in zogenaamde advocatenpost. Omdat klager op een afdeling beschermd wonen verblijft, waar zedendelinquenten verblijven en waar therapieën worden gegeven, ligt de maatlat op die afdeling hoger dan in andere inrichtingen.Plaatjes die betrekking hebben op pedofiele zaken zijn op die afdeling absoluut niet toegestaan. Er werd op de afdeling rondverteld dat klager pedofiele plaatjes in zijn verblijfsruimte zou hebben. Een van de op klagers afdelingverblijvende medegedetineerde nam daar aanstoot aan. Om die reden is klagers cel gecontroleerd en is hem, na het aantreffen van die contrabande, de onderhavige disciplinaire straf opgelegd.

3. De beoordeling
Tegen een gegrondverklaring van een beklag staat geen beroep open. De beroepscommissie verstaat het beroep van klager in die zin dat het is gericht tegen de beslissing van de beklagcommissie om aan klager terzake van degegrondverklaring van onderdeel a van het beklag géén tegemoetkoming toe te kennen en tegen de ongegrondverklaring ten aanzien van onderdeel b van het beklag.
Het beroep van de directeur is gericht tegen de beslissing op onderdeel a van het beklag.

Ten aanzien van onderdeel a van het beklag overweegt de beroepscommissie het volgende.
Aan de orde is de vraag of een enveloppe, afkomstig van een persoon als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Pbw, welke bij binnenkomst in de inrichting in het bijzijn van klager is gecontroleerd, na die controle steeds destatus van geprivilegieerd poststuk behoudt en in het bijzijn van klager mag worden gecontroleerd. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan niet worden aangenomen dat die enveloppe na de eerste opening en controle in klagersverblijfsruimte een andere status heeft dan overige per post ingekomen stukken. Dat houdt in dat de regels voor de celcontrole ook op die enveloppe van toepassing zijn. Die enveloppe mag in dat geval op de inhoud wordengecontroleerd. Indien daarbij stukken worden aangetroffen waarvan aanstonds duidelijk is dat deze van klagers advocaat afkomstig zijn, mag bij die controle van de inhoud daarvan uiteraard geen kennis worden genomen. Deberoepscommissie acht voldoende aannemelijk dat de bedoelde enveloppe in geopende toestand in klagers verblijfsruimte is aangetroffen en dat de in beroep aan de orde zijnde stukken direct kenbaar waren als zijnde post, die nietafkomstig was van de advocaat. Gelet hierop is de controle van de betreffende enveloppe niet uitgevoerd in strijd met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift. Dit maakt dat de beslissing van de beklagcommissie ten aanzienvan dit onderdeel van het beklag niet in stand kan blijven.
De bij de celcontrole aangetroffen stukken, waarvan vast is komen te staan dat deze niet van klagers raadsman afkomstig waren maar door klager zelf in die enveloppe waren gestopt, kunnen worden aangemerkt als contrabande. Dedirecteur heeft immers aangegeven dat dergelijke stukken, in het bijzonder gelet op de op klagers verblijfsafdeling aanwezige medegedetineerden en het gevaar van verspreiding van dergelijke stukken, op klagers verblijfsafdeling nietzijn toegestaan.

Niet kan worden gezegd dat de beslissing van de directeur, die zoals eerder aangegeven, niet in strijd is met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk ofonbillijk moet worden geacht. Dat maakt dat dit onderdeel van het beklag alsnog ongegrond moet worden verklaard. Het beroep van de directeur is mitsdien gegrond. Klagers beroep tegen de beslissing om geen tegemoetkoming vast testellen moet, gelet op de ongegrondverklaring van zijn beklag, om die reden ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b van het beklag geldt dat hetgeen in beroep is aangevoerd
- voorzover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de beklagcommissie. Dit onderdeel van het beroep van klager zal derhalve ongegrond wordenverklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van klager ten aanzien van onderdeel b van het beklag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij verklaart het beroep van de directeur gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart onderdeel a van het beklag alsnog ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep van klager, gericht tegen de beslissing van de beklagcommissie om hem terzake van onderdeel a van het beklag geen tegemoetkoming toe te kennen, ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en mr. J. Lamens, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 22 juli 2004

secretaris voorzitter

Naar boven