Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0707/JB, 21 juli 2004, beroep
Uitspraakdatum:21-07-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 04/707/JB
Betreft: [klager] datum: 21 juli 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 78, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennis genomen van een op 9 april 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, tevensschorsingsverzoek, met bijlagen, van

de heer [...] en mevrouw [...], verder klagers te noemen, in hun hoedanigheid van ouders van [klager], geboren op [1987],

gericht tegen een beslissing d.d. 7 april 2004 van de selectiefunctionaris, gegeven op een bezwaarschrift van 17 maart 2004 tegen de voorgenomen beëindiging van de plaatsing van hun genoemde zoon in de justitiële jeugdinrichting(j.j.i.) De Hartelborgt te Spijkenisse,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de selectiefunctionaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klagers om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klagers gericht tegen de beslissing het verblijf van hun zoon [...] in genoemde j.j.i. per 17 april 2004 te beëindigen, niet-ontvankelijk verklaard.

2. De feiten
Bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 15 april 2003 is [klager] voorlopig onder toezicht gesteld van de gezinsvoogdij-instelling (gvi) Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam en is aan deze gvi een machtiginggesloten uithuisplaatsing afgegeven.
Op 8 juli 2003 is de voorlopige ondertoezichtstelling omgezet in een definitieve ondertoezichtstelling en op 8 augustus 2003 is de machtiging gesloten uithuisplaatsing verlengd tot 8 juli 2004.
[klager] is op 29 juli 2003 geplaatst in de j.j.i. De Hartelborgt op een crisisopvangplaats. Hij staat op de wachtlijst voor opname ter orthopsychiatrische behandeling in de BAVO RNO groep De Fjord. De datum voor deze opname was tentijde van de indiening van het beroepschrift nog niet bekend.

3. De standpunten
Klagers hebben het beroep tegen de beslissing van de selectiefunctionaris als volgt schriftelijk toegelicht, zakelijk weergegeven.
[klager] had ernstige gedragsproblemen en was thuis niet meer te handhaven. De kinderrechter heeft het van belang geoordeeld dat klager wegens deze problemen zou worden behandeld. [klager]’s behandeling is echter nog steeds nietvan start gegaan. Hij staat op de wachtlijst voor opname in De Fjord, een instelling voor orthopsychiatrische behandeling. De datum van opname in De Fjord wordt niet verwacht vóór juli/augustus 2004. De selectiefunctionaris heeftde crisisplaatsing van [klager] in De Hartelborgt echter per 17 april 2004 willen beëindigen. Gevraagd wordt deze beslissing te vernietigen en het verblijf van [klager] in De Hartelborgt te continueren zo lang als nodig is en liefstop een tijdelijke behandelplaats, in afwachting van zijn plaatsing in De Fjord. De gvi had ten tijde van het instellen van het beroep nog geen andere geschikte opvangplaats voor [klager] gevonden. Terug naar huis kan hij niet, nu desituatie die aanleiding gaf voor de uithuisplaatsing onverminderd voortduurt. Bij plaatsing in een open opvanggelegenheid is het zeer aannemelijk dat hij zal weglopen, met grote kans dat wederom een crisissituatie ontstaat, met alleellende van dien.

De selectiefunctionaris heeft de beslissing als volgt toegelicht.
Op grond van het Crisisconvenant ondertoezichtgestelde minderjarigen moet de gezinsvoogd binnen drie weken na crisisplaatsing een plan van aanpak opstellen. Daarin staan de te nemen stappen om de duur van het traject zo kort enefficiënt mogelijk te laten zijn. Een dergelijke plaatsing duurt doorgaans zes weken, met de mogelijkheid van verlenging.
[klager] is op 29 juli 2003, bij wijze van gesloten crisisplaatsing, in j.j.i. De Hartelborgt geplaatst. Pas op 18 februari 2004 heeft de gvi een eerste verlengingsverzoek ingediend, terwijl dit zes weken na de plaatsing al hadmoeten gebeuren, en vervolgens elke maand opnieuw. Uit het door de gezinsvoogd opgestelde stappenplan bleek dat diagnostisch onderzoek door Fora heeft uitgewezen dat [klager] het best op zijn plaats zou zijn in een beslotenorthopedagogische setting als De Fjord. Duidelijk was dat behandeling niet binnen een j.j.i. zou dienen plaats te hebben. De grond was daarmee aan de gesloten plaatsing in de j.j.i. komen te ontvallen en derhalve is de gezinsvoogdeen redelijke termijn gegund om een tussenoplossing te bedenken, daar plaatsing in de Fjord nog enkele maanden op zich zou laten wachten.
Hoewel er begrip kan worden opgebracht voor het verzoek van de ouders moet de afweging worden gemaakt of de minderjarige onnodig een aantal maanden zijn vrijheid moet worden ontnomen omdat er niet tijdig een passende voorzieningvoorhanden is. Daarnaast is het gezien de voortdurende capaciteitsdruk op de crisisplaatsen niet opportuun om jeugdigen in een acute crisis te moeten afwijzen omdat jeugdigen die eigenlijk elders zouden moeten worden behandeld deplaatsen bezet houden.
De beslissing om de crisisplaatsing op 17 april 2004 te beëindigen is gelet op bovenstaande afwegingen weloverwogen genomen.
De selectiefunctionaris heeft het bezwaar tegen deze belissing niet-ontvankelijk verklaard, omdat een beëindiging van een plaatsing als thans aan de orde is, niet valt onder de voor bezwaar en beroep vatbare beslissingen totplaatsing of overplaatsing zoals genoemd in artikel 18 van de Bjj.
De beslissing tot het beëindigen van de plaatsing is - naast de bevoegdheid van de gvi - een bevoegdheid van de Minister van Justitie, gebaseerd op artikel 261, zesde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De Algemene wetbestuursrecht (Awb) is niet van toepassing verklaard op dit soort beslissingen. Dit blijkt uit artikel 1:6, onder a en b, en verder uit de Memorie van Toelichting bij de Bjj onder 2 sub d. Voor de minderjarige en/of zijn oudersstaat de weg van een civiele procedure open.
Het voornemen van de selectiefunctionaris [klager]’s verblijf in De Hartelborgt op 17 april 2004 te beëindigen is nog niet ten uitvoer gebracht. Blijkens telefonische informatie d.d. 3 juni 2004 van de selectiefunctionaris verblijft[klager] krachtens verlengingsbeslissing van de selectiefunctionaris vooralsnog tot 17 juni 2004 op de opvangafdeling Bezaan van De Hartelborgt.

4. De beoordeling
Op grond van het bepaalde in artikel 77 van de Bjj heeft de betrokkene het recht beroep in te stellen tegen de beslissing van de selectiefunctionaris op het bezwaarschrift voorzover dit betreft een ongegrondverklaring van hetbezwaar. De beroepscommissie gaat er van uit dat de wetgever ook heeft willen voorzien in een beroepsmogelijkheid in geval van niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar door de selectiefunctionaris. Klagers kunnen derhalveinzoverre in het beroep worden ontvangen.

Op grond van het bepaalde in artikel 18, eerste lid, van de Bjj heeft de betrokkene het recht een met redenen omkleed bezwaarschrift in te dienen tegen de beslissing van de selectiefunctionaris:
a. tot verlengging van de termijn, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Bjj;
b. tot plaatsing of overplaatsing als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Bjj;
c. tot plaatsing of overplaatsing op een afdeling als bedoeld in artikel 22a of 22d. van de Bjj;
d. tot beëindiging van zijn deelname aan een scholings- en trainingspropgramma;
e. tot het gebruiken van geweld of aanwenden van vrijheidsbeperkende middelen, bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de Bjj.

Nu in het onderhavige geval ten aanzien van zoon [klager] van klagers geen sprake is van een beslissing zoals bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Bjj is de beslissing van de selectiefunctionaris tot het niet-ontvankelijkverklaren van het bezwaarschrift van klagers terecht gegeven.

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

De beroepscommissie overweegt overigens het volgende.
Ten tijde van het instellen van het beroep verbleef [klager] in de normaal beveiligde opvanginrichting j.j.i. De Hartelborgt als passant in afwachting van een door de kinderrechter geadviseerde behandeling, krachtensondertoezichtstelling met een tot 8 juli 2004 geldige machtiging tot gesloten uithuisplaatsing.
De normaal beveiligde opvanginrichtingen zijn, krachtens artikel 9, tweede lid onder d, van de Bjj in verbinding met artikel 10, eerste lid, van de Regeling plaatsing en overplaatsing jeugdigen bestemd tot - onder meer - opvang vanminderjarigen met een civielrechtelijke status als die van klagers zoon, voor zolang opname in de voor hen bestemde plaats niet mogelijk is. Onder opvang dient naar het oordeel van de beroepscommissie ook crisisopvang te wordenbegrepen.
De plaatsing op grond van een machtiging tot uithuisplaatsing van een jeugdige in een tehuis als bedoeld in artikel 261, zesde lid, van Boek 1 van het BW, waaronder ook een j.j.i. is te begrijpen, kan door de Minister van Justitieworden beëindigd, gehoord de gvi, indien de Minister dit in verband met een juiste verdeling van de in die tehuizen beschikbare plaatsruimte noodzakelijk oordeelt.
De tenuitvoerlegging van de machtiging tot uithuisplaatsing is in het onderhavige geval echter niet op 17 april 2004 geëindigd en lijkt vooralsnog voort te duren.
Klagers kunnen hun mening over de noodzaak van het voortduren van de uithuisplaatsing aan de gvi mededelen. De gvi kan de mening van klagers naar voren brengen bij voormeld horen door de Minister.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, A.P. van der Linden en N.W. Slot, leden, bijgestaan door mr. Chr.F. Swart-Babbé, secretaris, op 7 juli 2004.

secretaris voorzitter

Naar boven