nummer: 04/1481/GV
betreft: [klager] datum: 20 juli 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 9 juli 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van\
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 5 juli 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klagers moeder ligt niet meer in het ziekenhuis, maar haar situatie is nog steedszorgelijk. Zij is links verlamd en kan daardoor bijna niet meer bewegen en kan zichzelf niet redden. De verlamdheid zou met rust moeten wegtrekken. Klager denkt dat zijn aanwezigheid een positieve invloed kan hebben op haargenezingsproces. Bewijs voor de ziekte van klagers moeder is in Egypte moeilijk te krijgen. Klagers zuster kan niet zo lang weg bij zijn moeder om naar Cairo te gaan en papieren te regelen. Omdat klagers moeder niet de Egyptischenationaliteit heeft, moet alles via buitenlandse zaken lopen. Klager heeft zich altijd netjes gedragen tijdens detentie en is op tijd teruggekeerd van weekendverlof. Na strafonderbreking zal hij het restant van zijn straf gewoonuitzitten.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het verzoek is afgewezen omdat klagers moeder woonachtig is op het adres van zijn zuster in Egypte, die haar kan verzorgen, en omdat er geen medische verklaring bij de stukken is gevoegd. Tevens voorziet de Regeling tijdelijkverlaten van de inrichting niet in een dergelijk verzoek.
Klagers moeder ligt inmiddels niet meer in het ziekenhuis en de zuster van klager kan hem steunen. De noodzaak van strafonderbreking is niet aangetoond.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens (gekwalificeerde) diefstal en afpersing. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 1 juli 2005.
Krachtens artikel 36 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), hierna: de Regeling, kan, voorzover hier van belang, strafonderbreking worden verleend voor de verzorging van eenernstig zieke ouder.
Artikel 5, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat de Minister in bijzondere omstandigheden kan toestaan dat de gedetineerde, aan wie strafonderbreking is verleend, in het buitenland verblijft.
De toelichting op artikel 5 van de Regeling noemt weliswaar een niet-limitatieve lijst van gevallen waarin kan worden toegestaan dat een gedetineerde de hem verleende strafonderbreking in het buitenland doorbrengt, doch uit degenoemde voorbeelden kan worden afgeleid dat het om uitzonderlijke omstandigheden dient te gaan. Als voorbeelden worden genoemd het overlijden van de levenspartner, ouder of kind. Het verzorgen van een ouder of het organiserendaarvan kan als een dermate uitzonderlijke omstandigheid worden aangemerkt dat klager hiervoor tijdelijk in het buitenland zou mogen verblijven, maar dan moet aan de bijzondere omstandigheden worden voldaan. Daarvan is hier geensprake. Niet is gebleken dat klagers persoonlijke aanwezigheid noodzakelijk is, omdat zijn zuster de ouder kan verzorgen en voorts is ook geen medische verklaring overgelegd, die de ernstige ziekte van de ouder bevestigt. Derhalveis de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 20 juli 2004
secretaris voorzitter