Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0230/GM, 19 juli 2004, beroep
Uitspraakdatum:19-07-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/230/GM

betreft: [klager] datum: 19 juli 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 5 februari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Utrecht, locatie Nieuwegein,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 26 januari 2004 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

De beroepscommissie hield zitting op 11 juni 2004 in de p.i. Amsterdam.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Nieuwegein is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 27 november 2003, betreft het feit dat de inrichtingsarts geen visite heeft gemaakt.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Nadat hij was begonnen met de Interferonkuur ter behandeling van Hepatitis-C, voelde hij zich zo beroerd dat hij zich ziek meldde. Daarop werd hij opgroepen om bij de arts te komen.Vanwege de pijn aan zijn gewrichten gaf klager aan niet naar het spreekuur te kunnen. Desondanks kreeg hij een herhaalde oproep. Bij de arts aangekomen gaf hij aan last te hebben van zijn gewrichten en met name in zijn handen.Hierop trok de arts aan zijn vingers, hetgeen klager een onjuiste wijze van behandeling acht.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, als volgt nader toegelicht. Klager is op 27 november 2003 gezien door de waarnemend huisarts. De klachten betroffen de bijwerkingen van deInterferon behandeling. Dat klager op het spreekuur is gezien en niet op cel heeft te maken met de inschatting van de vernomen klachten in relatie tot de Interferon behandeling: lastig maar geen reden waarom betrokkene niet naar deartsenkamer zou kunnen komen. Om te kunnen onderzoeken of er sprake was van arthritiden is het noodzakelijk de gewrichten te inspecteren en functieonderzoek uit te voeren, hetgeen is geschied.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt op basis van de stukken vast dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat klager als gevolg van de bijwerkingen van de Interferonbehandeling niet in staat zou zijn geweest gehoor te geven aan de oproep naaraanleiding van zijn ziekmelding om zich naar de medische dienst te begeven. Voorts leidt de beroepscommissie uit de stukken af dat klager uiteindelijk, klaarblijkelijk zonder problemen, na een herhaalde oproep alsnog op eigengelegenheid naar de medische dienst is gegaan. Op geen enkele wijze is gesteld of gebleken dat dit voor klager om welke reden dan ook onevenredig veel inspanning zou hebben gekost. Evenmin kan uit de stukken worden afgeleid dat deinrichtingsarts bij het inspecteren van de pijnlijke handgewrichten onjuist gehandeld zou hebben. Dit klemt te meer nu klager niet ter zitting is verschenen om de situatie nader toe te lichten.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zalderhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en R. Vogelenzang, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 19 juli 2004.

secretaris voorzitter

Naar boven