Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0723/GA, 15 juli 2004, beroep
Uitspraakdatum:15-07-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/723/GA

betreft: [klager] datum: 15 juli 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 8 april 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

en van een op 9 april 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, namens klager ingediend door mr. H.S. Cremers, advocaat te Berlicum,

Beide gericht tegen een uitspraak d.d. 31 maart 2004 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de extra beveiligde inrichting Nieuw Vosseveld (e.b.i.) in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouwe om het beroep schriftelijk toe telichten. Bij brief van 27 mei 2004 heeft de beroepscommissie aan de directeur verzocht om nadere schriftelijke inlichtingen. De directeur heeft daarop bij brief van 3 juni 2004 gereageerd. Aan klager en diens raadsvrouwe zijn eenafschrift van de brief van de beroepscommissie d.d. 27 mei 2004 alsmede van het antwoord van de directeur d.d. 3 juni 2004 ter kennisneming toegezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het in de maand juli 2003 drie maal uitvoeren van een onderzoek aan het lichaam
(visiteren);
b. het vier maal uitvoeren van een celcontrole; en
c. het bij gelegenheid van de sub b bedoelde celcontroles lezen van post.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager stelt dat er op 15 juli 2003 geen enkele aanleiding was om hem te visiteren.
Het beklag onder a ziet op visitaties op respectievelijk 15 juli 2003 (één maal) en 24 juli 2003 (twee maal). Deze visitaties hebben plaatsgevonden na de uitspraken van het Europese Hof voor de rechten van de Mens (EHRM) d.d. 4februari 2003 inzake visitaties in de extra beveiligde inrichting (e.b.i.), en van de Voorzieningenrechter in de rechtbank te Den Haag d.d. 7 juli 2003. Klager is van mening dat de totale frequentie van de visitaties in de maandjuli 2003 te hoog is geworden. De voorzieningenrechter heeft op 7 juli 2003 bepaald dat er bij een steekproefsgewijze visitatie een concrete aanleiding moet zijn en dat verder rekening moet worden gehouden met een aantal in dieuitspraak nader genoemde omstandigheden. De beroepscommissie heeft in afwijking van de voorzieningenrechter beslist dat het geoorloofd is indien een gedetineerde niet vaker dan twee maal per maand wordt onderworpen aansteekproefsgewijze visitaties zonder bijzondere grond. Klager heeft in de maand juli 2003 éénmaal (op 15 juli 2003) een steekproefsgewijze visitatie moeten ondergaan. Naar het oordeel van klager is die visitatie onrechtmatig geweestnu hij die dag reeds enkele malen was gefouilleerd, er geen lichamelijk contact heeft plaatsgevonden met anderen en er nooit contrabande bij hem is aangetroffen. Aangezien op 15 juli 2003 reeds bekend was dat klager op 24 juli 2003tweemaal gevisiteerd zou worden is klager van mening dat er bij de visitatie van 15 juli 2003 sprake was van een zogenaamde 'overkill' in die maand. Klagers cel is op 15 juli 2003 geïnspecteerd. Naar aanleiding van de hiervooraangehaalde uitspraak van het EHRM zijn de huisregels van de e.b.i. gewijzigd in die zin dat de koppeling tussen celinspectie en steekproefsgewijze visitatie is komen te vervallen. Dat is op 15 juli 2003 niet het geval geweest. Debeklagcommissie heeft zich ten onrechte niet over dit punt uitgelaten.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Voorts heeft hij nog het volgende aangevoerd.
De visitatie van 15 juli 2003 betrof een steekproefsgewijze visitatie, welke conform de wettelijke voorschriften is uitgevoerd in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. Voorts is klager op 24 juli2003 twee maal gevisiteerd. Klager is die dag op transport geweest naar de rechtbank en is zowel bij het verlaten als bij terugkomst in de inrichting gevisiteerd en gefouilleerd. In juni 2003 is klager steekproefsgewijs gevisiteerdop grondslag van de speciale celinspectie met een frequentie van één visitatie per veertien dagen. Na 10 juli 2003 is deze frequentie teruggebracht tot één maal per maand. Klager verbleef tijdens de onderhavige visitaties in dee.b.i. in de periode van 17 april 2003 tot 18 augustus 2003. Klager verblijft thans sedert 22 december 2003 weer in de e.b.i. Klager behoorde in de bovengenoemde periode tot de bijzondere categorie van e.b.i.-gedetineerden enverbleef tezamen met andere extreem vluchtgevaarlijke gedetineerden regelmatig in ruimtes waarin hij niet onder constant toezicht staat of waarin dat toezicht, al dan niet door onoplettendheid van het personeel, kan wegvallen.Aannemelijk is dat zich de situatie kan voordoen dat een gedetineerde een voorwerp aantreft en in zijn lichaamsholten of –openingen verbergt, welk voorwerp een bedreiging kan vormen voor de orde of veiligheid in de inrichting.Voorts is aannemelijk dat het risico bestaat dat een personeelslid zwicht voor de druk van een gedetineerde en als 'lijn' met de buitenwereld gaat functioneren. Voorts kan, zoals door de voorzieningenrechter is overwogen, van desteekproefsgewijze visitaties een afschrikwekkende werking uitgaan, hetgeen de veiligheid in de inrichting kan vergroten. Het enkele feit dat de selectie adviescommissie e.b.i. besloten heeft klager in de e.b.i. te plaatsen zegtvoldoende over de bij klager aan de orde zijnde vluchtgevaarlijkheid en de daaraan verbonden inherente risico's voor de orde en veiligheid in de inrichting. Bij klager zijn bij visitaties geen verboden voorwerpen aangetroffen.Daarbij wordt aangetekend dat klager ten tijde van het indienen van het onderhavige beklag nog geen drie maanden in de e.b.i. verbleef. Nu klager nooit vaker dan één maal per twee weken is gevisiteerd, verzoekt de directeur deberoepscommissie om de uitspraak van de beklagrechter te bevestigen en het beroep ongegrond te verklaren.

3. De beoordeling
3.1 De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie om proces-economische redenen vernietigen en het beklag opnieuw beoordelen.

3.2 Het beklag ten aanzien van onderdeel a is gericht tegen onderzoeken aan lichaam (visiteren) op in de klaagschriften genoemde data. Nu het hier specifiek bepaalde gevallen betreft, zien deze klachten op de concrete toepassingvan voor alle in de inrichting verblijvende gedetineerden geldende regels. Om die reden is klager ontvankelijk in deze beklagen.

3.3 Voor de beoordeling van het beroep is het volgende wettelijke kader van belang.
Artikel 29 van de Pbw regelt onderzoek aan lichaam (verder ook visitatie) en aan kleding (verder ook fouillering) en luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
“De directeur is bevoegd een gedetineerde bij binnenkomst of bij het verlaten van de inrichting, voorafgaand of na afloop van bezoeken, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van deorde of de veiligheid in de inrichting, aan zijn lichaam of aan zijn kleding te onderzoeken.” Aan artikel 29 Pbw is nader uitwerking gegeven in de huisregels van de e.b.i. Onderdeel 6.4. van de huisregels (versie 19 september2000) luidde als volgt:
“In het belang van de orde of de veiligheid in de inrichting kunt u op elk moment aan uw lichaam en kleding worden onderzocht. U wordt in ieder geval aan uw lichaam en kleding onderzocht in de volgende gevallen:
a. bij binnenkomst en het verlaten van de EBI;
b. voorafgaand aan en na afloop van bezoek indien u bezoek heeft ontvangen in de ruimte zonder doorzichtige scheidingswand;
c. bij of direct na een speciale celinspectie;
d. na bezoek aan de medische dienst, tandarts of kapper.
Voorts wordt u telkens aan uw kleding onderzocht zodra u in fysiek contact komt met het personeel of overige personen die in de inrichting werkzaamheden verrichten.”

Sinds 1 maart 2003 is hiervoor genoemd artikel 6.4 gewijzigd. Dit artikel luidt thans:
”In het belang van handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting kunt u op elk moment aan uw lichaam en kleding worden onderzocht.
U wordt in elk geval aan uw lichaam en kleding onderzocht in de volgende gevallen:
a. bij binnenkomst en het verlaten van de p.i. Vught;
b. bij plaatsing in de straf- of afzonderingscel;
c. voorafgaand aan en na afloop van bezoek indien u bezoek heeft ontvangen in de ruimte zonder doorzichtige scheidingswand;
d. steekproefsgewijs bij of direct na de wekelijkse celinspectie;
e. indien dit anderszins in het belang van de handhaving van de orde of veiligheid noodzakelijk is (...).”

3.4 Voor de beoordeling van het beroep zijn bovendien de beslissingen van het Europees Hof voor de rechten van de mens van 4 februari 2003 (52750/99 en 50901/99) van belang. Over de wekelijkse visitatie na celinspectie werdoverwogen (52750/99) :
The Court considers that in the situation where mr. ... was already subjected to a great number of control measures, and in the absence of convincing security needs, the practice of weekly strip-searches that was applied to mr...for a period of more than six years diminished his human dignity and must have given rise to feelings of anguish and inferiority capable of humiliating and debasing him. Accordingly, the court concludes that the combination ofroutine stripsearches with the other stringent security measures in the EBI amounted to inhuman and degrading treatment in violation of Article 3 of the Convention. There has thus been a breach of this provision.” In zaak 50901/99betrof het een periode van drie en een half jaar. Voor het overige konden de in de e.b.i. toegepaste onderzoeken aan lichaam en kleding de toets van de verdragsrechtelijke normen doorstaan.

3.5 Na de uitspraak van het Europees Hof heeft een wijziging van de huisregels en op grond daarvan een aanpassing van het visitatiebeleid in de inrichting plaatsgevonden per 1 maart 2003. De stelselmatige wekelijkse visitatie nacelinspectie is komen te vervallen en vervangen door een steekproefsgewijze visitatie. Deze steekproefsgewijze visitatie heeft als resultaat dat de gedetineerde in beginsel gemiddeld een keer per twee weken wordt gevisiteerd.

3.6 In deze zaak gaat het om de visitaties op 15 en 24 juli (twee maal) 2003.

3.7 Voorzover het beklag steekproefsgewijze visitatie na 1 maart 2003 betreft, geldt het volgende. Het betreft hier een visitatie op 15 juli 2003. Reeds in eerdere uitspraken heeft de beroepscommissie zich op het standpuntgesteld dat artikel 29 Pbw ruimte biedt voor steekproefsgewijs onderzoek aan lichaam en/of kleding (S-GA 123/83, PI 1984/1; S-GA 137/85, PI 1986/1; S-GA 173/87, PI 1988/3; 02/772/GA d.d. 21 augustus 2002; 02/1355/GA d.d. 31 oktober2002). Anders dan de voorzieningenrechter uit de rechtbank ‘s-Gravenhage in zijn beslissing van 7 juli 2003 (Sancties 2003, 51 m.nt. J. de Lange) ziet de beroepscommissie niet in waarom de in de huisregels gegeven invulling van debevoegdheid van artikel 29 Pbw door steekproefsgewijze visitatie zonder meer onrechtmatig is, mede gelet op de speciale veiligheidseisen die gelden voor een inrichting als de e.b.i. Opmerking verdient daarbij dat het begripsteekproef een marge voor beoordeling laat en dat veel afhangt van de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het nieuwe beleid, nu gezegd kan worden dat een resultaat van gemiddeld twee keer per maand gezien kan worden als eengrens.
Klager is in juni 2003 twee maal en in juli 2003 en augustus 2003 steeds één maal steekproefsgewijs gevisiteerd. Nu de frequentie van die steekproefsgewijze visitaties niet boven de hiervoor geformuleerde grenswaarde heeft gelegen,kan niet worden gezegd dat de betreffende steekproefsgewijze visitaties zijn uitgevoerd in strijd met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift, terwijl ook niet kan worden gezegd dat de beslissingen om klagersteekproefsgewijs te visiteren –bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – onredelijk of onbillijk moeten worden geacht. Het beklag zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

3.8 De visitaties op 24 juli 2003 betreffen visitaties met een incidenteel karakter en op een bijzondere grond. Het bestaan van een bijzondere grond is niet bestreden. Voor klager zijn deze visitaties ingrijpend van aard medegelet op de overige veiligheidsmaatregelen, maar de beslissingen tot visitatie zijn imperatief voorgeschreven in de huisregels en deze huisregels zijn niet in strijd met een (hoger) wettelijk voorschrift en de beslissingen totvisitatie kunnen bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet aangemerkt worden als onredelijk of onbillijk. Ook dit onderdeel van het beklag (onder a) is daarom ongegrond.

3.9 ten aanzien van de onderdelen b (de celcontroles) en c (het lezen van post van de advocaat) van het beklag geldt het volgende. Nu noch in het klaagschrift, noch tegenover de beklag- en beroepscommissie nader feitelijk isaangegeven op welke momenten de betreffende celcontroles en het lezen door het personeel van geprivilegieerde post heeft plaatsgevonden, zijn deze klachten onvoldoende feitelijk van aard. Klager kan daarom niet worden ontvangen indie onderdelen van zijn beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart onderdeel a van het beklag ongegrond en verklaart klager voor het overige niet-ontvankelijk in zijn beklag.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 15 juli 2004

secretaris voorzitter

Naar boven