Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1255/GV, 12 juli 2004, beroep
Uitspraakdatum:12-07-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1255/GV

betreft: [klager] datum: 12 juli 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 16 juni 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 8 juni 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager vindt het noodzakelijk dat hij, in verband met een problematischethuissituatie, naar huis moet kunnen om zijn partner te kunnen ondersteunen. Dit wordt door de inrichting tegengehouden.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft om strafonderbreking verzocht in verband met zijn thuissituatie. Dat verzoek is voorgelegd aan de medisch adviseur, teneinde te bezien of er sprake zou zijn van een medische noodzaak voor die strafonderbreking. Zulksbleek niet het geval te zijn. De problemen in klagers thuissituatie zijn van sociale aard. Daar komt nog bij dat klager eerder meerdere malen heeft laten blijken zich niet te kunnen houden aan afspraken met betrekking tot verleendevrijheden. Zo heeft hij zich tijdens eerdere detenties vier maal onttrokken aan het ondergaan van zijn detentie. Ook tijdens de preventieve hechtenis van zijn huidige straf heeft hij zich gedurende één maand onttrokken aan zijndetentie. Naast de omstandigheid dat er geen noodzaak is voor het verlenen van strafonderbreking, bestaat er onvoldoende vertrouwen ten aanzien van klager.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Vught heeft positief geadviseerd heeft ten aanzien van de verzochte strafonderbreking. De medisch adviseur bij het ministerie van justitie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verzochtestrafonderbreking.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar en zes maanden met aftrek, wegens gekwalificeerde diefstal. Aansluitend dient hij nog twee gevangenisstraffen van respectievelijk vier en één maanden te ondergaan. De wettelijkvroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 23 juli 2005. Aansluitend dient hij eventueel een tweetal straffen van subsidiaire hechtenis van respectievelijk negen en vier dagen te ondergaan.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanige bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer datniet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Klager is eerder meerdere malen, ook tijdens de onderhavige detentie, niet (tijdig) teruggekeerd van onderbrekingen van zijn detentie. Gelet daarop heeft de minister op goedegronden kunnen oordelen dat er bij klager sprake is van gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken. Alleen daarom al moet het verzoek om strafonderbreking worden afgewezen. Dit geldt te meer nu uit hetadvies van de medisch adviseur blijkt, dat het met name gaat om problemen in de thuissituatie van sociale aard, waarvoor een strafonderbreking niet een daadwerkelijke oplossing oplevert. Derhalve is de beslissing van de Ministerniet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder d van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998,nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 12 juli 2004

secretaris voorzitter

Naar boven