nummer: 04/17/GM
betreft: [klager] datum: 1 juli 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 7 januari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Rijnmond, locatie Stadsgevangenis Rotterdam te Rotterdam,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 23 december 2003 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.
De beroepscommissie heeft ter behandeling van het beroep zitting gehouden op 6 april 2004 in de p.i. Amsterdam te Amsterdam.
Klager heeft bericht dat hij niet ter zitting zal verschijnen en heeft een uitspraak op de stukken gevraagd.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Stadsgevangenis Rotterdam heeft bericht niet ter zitting te kunnen verschijnen en heeft schriftelijk nadere inlichtingen verstrekt.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het als zodanig te beschouwen verzoek d.d. 17 november 2003 om bemiddeling aan de medisch adviseur, betreft de afbouw van het gebruik van methadon.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht.
Hij is veroordeeld tot het ondergaan van de maatregel tot strafrechtelijke opvang van verslaafden (SOV-maatregel). De maatregel wordt sedert 8 november 2003 tenuitvoergelegd en de tenuitvoerlegging zal tot 8 november 2005 duren.
Hij heeft bezwaar tegen het afbouwen van zijn methadongebruik. Naar zijn mening zijn er voldoende psychische gronden om het afbouwen te staken. Klager heeft al zijn hele leven psychische problemen. Hij voelt zich onzeker en reageertonberekenbaar en primair. Ook heeft hij last van stemmen. Als hij methadon gebruikt voelt hij zich zeker en kan hij situaties objectiever beoordelen, zij het dat hij dan nog problemen heeft. De medische dienst gaat voorbij aan dezepsychische problemen. De inrichtingsarts heeft over de afbouw geen overleg gevoerd met klagers arts buiten.
De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen naar aanleiding van het verzoek om bemiddeling.
Op 10 november 2003 is, volgens het voor de SOV-inrichtingen geldende protocol, begonnen met het afbouwen van Symorongebruik door klager, die is veroordeeld tot de SOV-maatregel. Klager heeft gezegd dat hij daar niet blij mee was.Er was echter bij de start van het afbouwen geen enkele contra-indicatie voor het afbouwen aanwezig. Ondanks klagers verzet en verbale geagiteerdheid ten opzichte van het afbouwen waren er zowel lichamelijk als psychisch geenredenen om met het afbouwen te stoppen. Het afbouwen is voorspoedig verlopen.
Klagers probleem met de afbouw is besproken in het psychomedisch overleg (PMO) van de inrichting. De deelnemers aan het PMO maken voor iedere deelnemer aan het SOV-programma individueel een overweging over het afbouwen van methadon,op basis van de geestelijke en lichamelijke gesteldheid van de betrokken deelnemer. Daarbij wordt informatie ingewonnen zowel bij het Consultatiebureau voor alcohol- en druggebruik (CAD) als bij behandelaars in de psychiatrie inaanmerking genomen. Klager is meer dan tien jaar geleden in de psychiatrie behandeld. Gegevens daarvan waren niet meer voorhanden omdat klagers dossier inmiddels was vernietigd en er niemand bij de betreffende instantie was die ietsover klager kon mededelen. De deelnemers aan het PMO waren van oordeel dat er geen medische bezwaren bestaan tegen voorzichtige afbouw in een laag tempo.
Een psychiater van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) heeft uitgebreid gesproken met klager. Gehoord zijn verhaal en gezien haar eigen observaties heeft zij gemeend dat de afbouw van de Symoron een verantwoorde keuze was, zijhet wel in een langzamer tempo dan vóór het indienen van de klacht door klager, en tegelijkertijd te starten met een behandeling met Seroquell in verband met klagers psychiatrische klachten. Recentelijk is echter besloten klager opde lage dosis van 20 mg. Symoron te stabiliseren. Dit naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen in het denken over de SOV-maatregel en het denken over verslaving in de verslavingszorg.
3. De beoordeling
Het beleid in de SOV-inrichtingen is er op gericht de deelnemers aan het programma van de SOV-inrichtingen niet alleen vrij van het gebruik van illegale drugs, maar ook vrij van het gebruik van methadon te krijgen, voor dit zovermogelijk en haalbaar is.
Dit beleid vloeit voort uit de hoofddoelstellingen van de SOV-inrichtingen, te weten het terugdringen van ernstige overlast als gevolg van door drugsverslaafden gepleegde strafbare feiten, alsmede het oplossen, althans beheersbaarmaken van de individuele (verslavings)problematiek van verslaafde delinquenten ten behoeve van hun terugkeer in de maatschappij en met het oog op beëindiging van de recidive.
Richtlijnen voor het afbouwen dan wel de continuering van de methadonverstrekking aan volwassen gedetineerden zijn thans te vinden in de Handreiking methadonverstrekking, bijlage bij de circulaire over dit onderwerp d.d. 22 maart2004, kenmerk 5233767/03/DJI.
De handreiking houdt in geval van een opiaatverslaafde gedetineerde met een straf van meer dan zes maanden, ook indien de gedetineerde niet accoord gaat met afbouw, èn indien contra-indicaties afwezig zijn, in dat demethadonverstrekking in de penitentiaire inrichting wordt afgebouwd.
Met een straf van meer dan zes maanden is naar het oordeel van de beroepscommissie gelijk te stellen de SOV-maatregel, waar vast staat dat de detentie met zekerheid langer duurt dan zes maanden.
Er dient een individuele toetsing plaats te vinden van de noodzaak om methadon te blijven verstrekken. Een van de contra-indicaties voor het afbouwen van het methadongebruik is een psychisch dan wel psychiatrisch beeld op grondwaarvan het staken van de behandeling met methadon of het verminderen van de dosering medisch onverantwoord is.
Klager dient tot in november 2005 de SOV-maatregel te ondergaan. Aannemelijk is dat hij bij binnenkomst in de SOV-inrichting langdurig verslaafd was. Hij is kennelijk zonder duidelijk medicatievoorschrift in de inrichting opgenomen.De dosering methadon die klager bij zijn binnenkomst in de inrichting gebruikte is aan de beroepscommissie niet bekendgemaakt. Klager heeft aan de beroepscommissie niet aangegeven wie zijn arts buiten de inrichting is, met wie deinrichtingsarts geen overleg over het afbouwen ervan zou hebben gevoerd. Klager heeft gesteld dat afbouwen van methadongebruik in zijn geval niet mogelijk is in verband met psychische dan wel psychiatrische problematiek.
Aannemelijk is geworden dat de inrichtingsarts navraag naar eventuele bekendheid van klager met psychische stoornissen heeft gedaan binnen de geestelijke gezondheidszorg en heeft gepoogd klagers verslavingsverleden te onderzoekendoor het CAD te consulteren. Vanuit bedoelde organisaties is geen indicatie voor methadongebruik bekend geworden.
Ten aanzien van klagers psychische conditie heeft de inrichtingsarts voorts het PMO van de inrichting en de FPD geconsulteerd. De FPD heeft aanvankelijk evenmin een indicatie aangetroffen voor continuering door klager van methadongebruik. De inrichtingsarts heeft vervolgens ook niet tot zodanige indicatie geconcludeerd en heeft geoordeeld dat de afbouw noodzakelijk en haalbaar was.
De beroepscommissie is van oordeel dat een zorgvuldige toetsing heeft plaatsgevonden van (het ontbreken van) de noodzaak methadon te blijven verstrekken. Aan de beroepscommissie is niet gebleken dat het afbouwen onverantwoord snelis verlopen. Het na de bestreden beslissing matigen van het tempo van de afbouw maakt dit niet anders. Klagers thans kennelijk aanwezige psychische problematiek wordt door de FPD begeleid en door middel van eerste keus medicatiebehandeld.
Uit de meest recente berichtgeving van de inrichtingsarts aan de beroepscommissie is gebleken dat geen sprake meer is van het streven naar het volledig afbouwen van klagers methadongebruik, maar van stabilisering van hetmethadongebruik op een lage onderhoudsdosis van 20 mg. Symoron.
De beroepscommissie kan gelet op het vorenstaande - in onderling verband en samenhang bezien - niet concluderen dat de aanvankelijke beslissing tot het volledig afbouwen van methadongebruik door klager onder de omstandigheden vandat moment uit medisch oogpunt onjuist of onzorgvuldig moet worden genoemd.
Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, en de leden M.F. van Brederode-Zwart, huisarts, en prof.dr. W.J. Schudel, in tegenwoordigheid van mr. Chr.F. Swart-Babbé, secretaris, op 1juli 2004.
secretaris voorzitter