Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0005/GM, 1 juli 2004, beroep
Uitspraakdatum:01-07-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/5/GM

betreft: [klager] datum: 1 juli 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 2 januari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.I. Kouwenhoven, advocaatte ‘s-Gravenhage, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Haaglanden, locatie Zoetermeer te Zoetermeer,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 18 december 2003 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 april 2004, gehouden in de p.i. Amsterdam te Amsterdam, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. D.G.M. van den Hoogen, advocaat te Amsterdam
De medische dienst verbonden aan de locatie Zoetermeer heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het als zodanig te beschouwen verzoek d.d. 25 juli 2003 om bemiddeling aan de medisch adviseur, betreft het niet tijdig adviseren door de medische dienst aan de directeur om klager tijdens zijnverblijf in de strafcel ook overdag een matras ter beschikking te stellen, in verband met rugklachten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is het volgende aangevoerd.
Klager heeft bij de intake aan de medische dienst medegedeeld dat hij een versleten rug heeft. Zijn specialist heeft hem vijf jaar geleden gezegd dat hij hiermee moest leren leven. Pijnstillers en fysiotherapie helpen niet tegen derugklachten. Klager kan wel deelnemen aan de inrichtingsarbeid omdat hij dan regelmatig van houding kan veranderen. Hij kan echter niet uren achtereen zitten of staan.
Klager is op 23 juli 2003 in een strafcel geplaatst voor de duur van veertien dagen.
De medische dienst heeft klager op de eerste, tweede en derde dag van zijn verblijf in de strafcel bezocht. Omdat de mogelijkheden tot beweging daar beperkt zijn, zijn de rugklachten actueel geworden en heeft klager hiervanmededeling gedaan aan de verpleegkundige. Klager kon niet lang op het zitelement zitten en moest af en toe overdag op de grond gaan liggen. Dit heeft zijn rugklachten verergerd. Van vloerverwarming heeft hij niets gemerkt.
Op de derde dag van het verblijf in de strafcel heeft de verpleegkundige aan klager medegedeeld dat zijn medisch dossier zou worden geraadpleegd over de voorgeschiedenis van de rugklachten. Volgens klagers notitie bij hetklaagschrift is hem op de derde dag van het verblijf in de strafcel om 17.00 uur medegedeeld dat hij verder zijn matras continu in die cel mocht houden. Klager verwijt de medische dienst laksheid. Hij vindt dat hij de matras veel telaat heeft gekregen.
In het beroepschrift is vermeld dat de medische dienst pas op de vierde dag van klagers verblijf in de strafcel aan de directie heeft geadviseerd om klager overdag een matras te verstrekken. De matras is pas verstrekt nadat klagerhad aangekondigd een klacht bij het medisch tuchtcollege te zullen indienen.
Aan de beroepscommissie wordt verzocht het medisch dossier van klager op te vragen. Daaruit kan wellicht blijken op welk tijdstip de medische dienst de directie heeft geadviseerd de matras ook overdag te verstrekken.

Namens de inrichtingsarts is het volgende standpunt ingenomen.
In de reactie d.d. 31 oktober 2003 op het bemiddelingsverzoek heeft een verpleegkundige medegedeeld dat klager op 23 juli 2003 nadat hij in een isoleercel was geplaatst is gezien door de medische dienst. Op 24 juli 2003 heeft klagergevraagd om een matras voor overdag. De matras is hem geweigerd, omdat door de vorige inrichting niets over rugklachten via klagers medisch dossier was overgedragen. Bij de intake door de medische dienst te Zoetermeer heeft klagerwel rugklachten gemeld, maar nadien heeft deze medische dienst daarvan niets meer vernomen. Op 25 juli is klager door een collega van de hiervoor bedoelde verpleegkundige bezocht. Klager heeft de matras daarna ontvangen op grond vande bij de intake gemelde rugklachten.
In de reactie d.d. 16 januari 2004 op het beroep heeft de medische dienst het volgende verklaard. In de isoleercel is overdag een zitblok aanwezig. In beginsel heeft de gedetineerde in die cel slechts vanaf 19.00 uur tot de volgendeochtend een matras tot zijn beschikking.
Toen klager op de tweede dag van zijn isolatie heeft gevraagd zijn matras overdag te mogen behouden is die vraag direct serieus genomen. In klagers medisch dossier moest worden nagegaan of klager de laatste tijd rugklachten hadgehad. Dit kwam niet duidelijk naar voren. De matras is daarom op die dag niet gegeven. Op de derde dag van de isolatie heeft een collega verpleegkundige de matras ook geweigerd. Op de vierde dag is klager toegezegd dat hij dematras mocht behouden in verband met rugklachten uit het verleden.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 18, tweede lid, van de Regeling straf- en afzonderingscel kan de directeur van de inrichting in bijzondere gevallen bepalen dat de gedetineerde gedurende de dag de beschikking krijgt over een matras.
De beroepscommissie acht het aannemelijk dat klager bij de intake heeft gemeld dat hij in het verleden rugklachten heeft gehad en op de tweede dag van zijn verblijf in de strafcel heeft gevraagd de matras overdag te mogen behoudenin verband met in de strafcel actueel geworden rugklachten. De medische dienst heeft niet aangegeven op welk tijdstip aan de directie is geadviseerd om klager de matras ook overdag ter beschikking te stellen. Met ingang van devierde dag van het verblijf in de strafcel had klager overdag de beschikking over het matras.
Aan de beroepscommissie is niet kunnen blijken dat de medische dienst tijdens klagers verblijf in de strafcel lichamelijk onderzoek heeft verricht nadat klager de klachten had geuit.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen is de beroepscommissie van oordeel dat het handelen van de medische dienst moet worden aangemerkt als in strijd met de zorg die deze dienst ten opzichte van klager diende te betrachten.Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.
De beroepscommissie zal bepalen dat een tegemoetkoming aan klager ad € 25,-- geboden is.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de locatie Zoetermeer toekomende tegemoetkoming op € 25,--.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, en de leden M.F. van Brederode-Zwart, huisarts, en prof.dr. W.J. Schudel,
in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 1 juli 2004.

secretaris voorzitter

Naar boven