Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/1214/GV, 1 juli 2004, beroep
Uitspraakdatum:01-07-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/1214/GV

betreft: [klager] datum: 1 juli 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 11 juni 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 9 juni 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht.
Klager wil naar de begrafenis van zijn grootvader, die hem als kind heeft opgevoed. Klager is in Frankrijk geboren en heeft de Franse nationaliteit, ook al komen zijn ouders uit Tunesië. Hij begrijpt niet waarom het zo lang duurt omdit te onderzoeken. Klager hoeft nog maar twee maanden te zitten. Er is wat hem betreft geen risico. Hij is een student in Frankrijk en first offender. Als klager niet naar de begrafenis kan, wil hij graag zijn familie zien.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De afwijzing is gebaseerd op het gegeven dat het verzoek om strafonderbreking de begrafenis van klagers grootvader betreft, een tweede graads familielid, en de onduidelijkheid rond klagers nationaliteit. Een begrafenis van degrootvader wordt in de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting niet genoemd als bijzondere omstandigheid waarvoor in geval van strafonderbreking verblijf in het buitenland kan worden toegestaan. Klager is op 17 juni 2004gelicht door de politie teneinde duidelijkheid te verkrijgen omtrent zijn nationaliteit. Dat is niet gelukt. Klager zal derhalve op 29 juni 2004 weer gelicht worden.

Op klagers verlofaanvraag zijn geen adviezen uitgebracht.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 23 september 2004.

Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, datniet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.
Ingevolge artikel 36 juncto 24, eerste lid, van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van de grootouder van de gedetineerde.
Het vierde lid van dat artikel bepaalt dat toestemming voor het bijwonen van de uitvaart slechts kan worden verleend indien de nabestaanden van de overledene daartegen geen bezwaar hebben.
In bijzondere omstandigheden kan de Minister toestaan dat de gedetineerde aan wie strafonderbreking is verleend in het buitenland verblijft (artikel 5, eerste lid, van de Regeling). In de toelichting op dit artikel staat dat tedenken valt aan gevallen waarin de levenspartner, de ouder of het kind van de gedetineerde overleden is.

Klager heeft zijn verzoek om strafonderbreking d.d. 8 juni 2004 ondersteund met een akte van overlijden d.d. 4 juni 2004 uit Tunesië. Er blijkt niet waar en wanneer de begrafenis van zijn grootvader plaatsvindt en of de nabestaandengeen bezwaar hebben. Het overlijden van een grootvader is, gelet op de toelichting op artikel 5 van de Regeling, in beginsel niet een bijzondere omstandigheid op grond waarvan een gedetineerde gedurende de strafonderbreking in hetbuitenland kan verblijven. Daar komt bij dat klagers nationaliteit nog in onderzoek is bij de vreemdelingendienst van de politie Amsterdam-Amstelland. Gelet op het vorenstaande is de afwijzende beslissing van de Minister niet instrijd met de wet en kan deze, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 1 juli 2004

secretaris voorzitter

Naar boven