nummer: 04/424/GA
betreft: [klager] datum: 29 juni 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 4 maart 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak d.d. 25 februari 2004 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 10 mei 2004, gehouden in de locatie Zoetermeer, is de directeur van de locatie Zuyder Bos gehoord. Klager was verhinderd om op die zitting te verschijnen. De beroepscommissie heeft op diedatum de behandeling van het beroep aangehouden tot een nadere zitting van de beroepscommissie. Van hetgeen ter zitting op 10 mei 2004 is voorgevallen is verslag opgemaakt, welk verslag ter kennisneming is verzonden aan klager en dedirecteur. Een afschrift van dit verslag is aan deze uitspraak gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 6 juni 2004, gehouden in de locatie Alphen aan den Rijn, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.C. Vingerling, en de heer [...], unit-directeur bij de locatie Zuyder Bos.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft :
a. het niet verstrekken van een anti-allergeen dekbed; en
b. het te laat verstrekken van een ongeschikte anti-allergeen dekbedhoes.
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klagers raadsman, mr. A.C. Vingerling, heeft gesproken overeenkomstig de door hem overgelegde pleitaantekeningen. Een kopie van die pleitaantekeningen is aan deze uitspraak gehecht en de inhoud daarvan geldt als hier herhaald eningelast. Voorts is nog aangevoerd:
Klager heeft last van allergische reacties en heeft daarom van de arts te horen gekregen dat hij een anti-allergeen dekbed verstrekt zou moeten krijgen. In de inrichting verbleef een andere gedetineerde die wel een dekbed op zijncel mocht hebben. Klager vindt dat, nu hem geen anti-allergeen dekbed wordt verstrekt, er sprake is van ongelijke behandeling. Klager heeft nog steeds last van allergische reacties en de door de inrichting aan klager ter beschikkinggestelde dekbedhoes levert daarvoor geen oplossing. Klager is van mening dat de overheid de verplichting heeft, ook ten aanzien van gedetineerden, om zo goed mogelijk zorg te dragen voor de gezondheid van de burgers. Klagersprobleem kan eenvoudig worden opgelost. Dit gebeurt echter niet. Klager acht de opgegeven redenen voor die weigering niet reëel. De door de directeur geuite vrees voor het eenvoudig verstoppen van contrabande in het dekbed isonjuist. Dat is niet eenvoudiger dan in dekens met dekbedhoes. Ook het argument van de eventueel moeilijker uit te voeren celinspectie is onvoldoende zwaarwegend. Klager is van mening dat het belang van zijn gezondheid zwaarderdient te wegen. De directeur heeft bij zijn beslissing onvoldoende rekening gehouden met de redelijkheids- en billijkheidstoets. Het beroep en beklag moeten daarom gegrond worden verklaard.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De inrichtingsarts heeft naar aanleiding van klagers allergieklachten een vrij algemeen advies gegeven. Klager diende minder in aanraking te komen met allergiegevoelige voorwerpen. De inrichting beschikt over anti-allergeendekensen -hoezen. Die zijn ook aan klager verstrekt. De inrichting wil klager zoveel mogelijk van dienst zijn. De arts heeft in zijn advies niet gesproken over anti-allergeen dekbed. Hij heeft enkel aangegeven een allergiebeperkendeomgeving te adviseren. Zo diende klager te stoppen met roken en moest klagers vogel uit zijn verblijfsruimte verdwijnen. Overigens staat de directeur in de inrichting in het geheel geen dekbedden toe. Het heeft vervolgens enigetijd geduurd alvorens aan klager een anti-allergeen dekbedhoes kon worden verstrekt. Die hoes moest aangeschaft worden en dat duurde enige weken. Klager heeft die hoes vervolgens één nacht uitgeprobeerd en de hoes vervolgensteruggegeven.
3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag geldt het volgende.
Artikel 6.4.5.1.1 van de huisregels(Verboden voorwerpen) luidt, voor zover hier van belang:
Niet toegestaan is het bezit van:
a. Voorwerpen van dezelfde soort als de voorwerpen die deel uitmaken van de van rijkswege verzorgde inventaris van uw verblijfsruimte of de gezamenlijke woon- en werkruimtes van u en uw medegedetineerden;
(...)
De directeur heeft een verzoek van klager strekkende tot verstrekking van dan wel toestemming tot invoer van een anti-allergeen dekbed afgewezen. Nu de inrichting aan klager beddengoed heeft verstrekt en klager een soortgelijk – engelet op het bepaalde in artikel 6.4.5.1.1. van de huisregels daarom verboden – voorwerp in zijn cel heeft willen hebben, is de beslissing van de directeur om het gevraagde beddengoed niet te verstrekken en de gevraagde toestemmingte weigeren, terecht genomen. Voorts is overigens niet aannemelijk geworden dat de inrichtingsarts op medische gronden het gebruik van een anti-allergeen dekbed heeft voorgeschreven. Hetgeen ten aanzien van dit onderdeel van hetbeklag naar voren is gebracht kan daarom, - voorzover dat ik komen vast te staan - niet leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.
Hetgeen in beroep ten aanzien van onderdeel b van het beklag is aangevoerd kan,
- voorzover dat is komen vast te staan – naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Ook dit onderdeel van het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met wijziging van de gronden ten aanzien van onderdeel a van het beklag.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 29 juni 2004
secretaris voorzitter