nummer: 04/1040/GV
betreft: [klager] datum: 25 juni 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 25 mei 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 12 mei 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman, mr. J.P.A. van Schaik, om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft zijn beroep als volgt toegelicht.
Klagers moeder is ernstig en ongeneeslijk ziek. Gedurende zijn verblijf in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) De Marstal kon hij haar ieder weekend bezoeken en werd hij soms in de gelegenheid gesteld haar door de weeksextra te bezoeken. Nu hij ter herselectie is overgeplaatst naar het huis van bewaring (h.v.b.) Grave, heeft hij die mogelijkheid niet meer. Hij wil nu zijn algemeen verlof daarvoor benutten, alsmede ter ondersteuning van zijnkinderen.
Tot slot wil klager een afspraak plannen met Kairos, een onderdeel van de Pompekliniek.
Namens klager is hieraan nog toegevoegd dat als reden voor afwijzing van klagers verlofaanvraag nu juist kwesties worden genoemd, welke klager in de beklagprocedure aanvecht.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Tijdens zijn verblijf in de z.b.b.i. De Marstal is er op klagers cel contrabande aangetroffen, te weten XTC-pillen, GHB-vloeistof, kleine injectiespuiten, insuline en een insulinepen. Hierdoor heeft hij misbruik gemaakt van deruimte die hem binnen het regime van de z.b.b.i. werd geboden. Deswege is klager ter herselectie overgeplaatst naar het h.v.b. Grave.
Na het mislukken in een open setting wordt een verlofaanvraag in de vervolginrichting standaard afgewezen.
De directeur van het h.v.b. Grave heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag gelet op het incident in de Marstal.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 20 maanden met aftrek, wegens valsheid in geschrifte en oplichting. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van 12 maanden te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op ofomstreeks 9 september 2004. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 14 dagen en drie dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal vijf verlofaanvragen indienen.
De beroepscommissie leidt uit de stukken af dat aan de betrouwbaarheid van klager voor wat betreft het nakomen van afspraken getwijfeld moet worden. Hiertoe is redengevend dat klager klaarblijkelijk misbruik heeft gemaakt van de hemin de z.b.b.i. geboden vrijheden, door diverse contrabande in te voeren en op zijn cel te houden. Voorts heeft hij bij herhaling goederen gekocht zonder te betalen. Hoewel de door klager tegen de opgelegde disciplinaire straf en deoverplaatsing ingestelde rechtsmiddelen nog niet tot uitsluitsel hebben geleid, is de beroepscommissie van oordeel dat de Minister vooralsnog tot afwijzing van het gevraagde verlof heeft kunnen komen. De beroepscommissie is vanoordeel dat voornoemde omstandigheid voldoende contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigt. Hetgeen klager omtrent de gezondheidstoestand van zijn moeder heeftaangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.
Gelet op het voorgaande is de beslissing van de Minister niet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder d van de Regelingtijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 25 juni 2004
secretaris voorzitter