Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2999/GA, 15 juni 2004, beroep
Uitspraakdatum:15-06-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2999/GA

betreft: [klager] datum: 15 juni 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 30 december 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.H.W.Spoelstra, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 18 december 2003 van de beklagcommissie bij de locatie Zoetermeer te Zoetermeer,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Bij tussenbeslissing van 5 april 2004 met kenmerk 04/2999/GA-tussenbeslissing, in afschrift aangehecht aan deze uitspraak, heeft de beroepscommissie de onderhavige zaak aangehouden en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) teRijswijk verzocht schriftelijk inlichtingen te verschaffen.

Op 18 mei 2004 is het deskundigenrapport van de apotheker van het NFI ontvangen. Een afschrift van dit rapport is aan klager, zijn raadsman en de directeur gezonden, waarbij zij in de gelegenheid zijn gesteld schriftelijk tereageren. Van deze mogelijkheid is door de raadsman en de directeur gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van drie dagen in verband met een positieve score na een urinecontrole;
b. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een andere verblijfsruimte dan een afzonderingscel voor de duur van zeven dagen in afwachting van overplaatsing van klager naar een andere afdeling;
c. de beslissing van de directeur om klagers verlofaanvraag niet in behandeling te nemen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt nader schriftelijk toegelicht.
Klagers (te) hoge lichaamsgewicht (met onder meer als mogelijke gevolgen verandering van nier- en leverfunctie, langere halfwaardetijd), het sterk afvallen (waardoor de in het vet opgeslagen stof benzodiazepine vrijkomt) en het feitdat klager pertinent ontkent, leiden tot de stellige conclusie dat niet kon worden aangetoond dat klager middelen heeft gebruik die niet zijn voorgeschreven danwel verstrekt door de medische dienst van de inrichting.

De directeur heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de rapportage van het NFI valt af te leiden dat bij een gelijkblijvend lichaamsgewicht van 170 kilogram diazepam na veertien dagen grotendeels uit het lichaam is verdwenen.Vooralsnog stelt de directeur zich in afwachting van nader onderzoek door de medische dienst op het standpunt dat klager indertijd niet is afgevallen.

3. Inhoud van het deskundigenrapport
Het deskundigenrapport van het NFI d.d. 12 mei 2004 vermeldt – zakelijk weergegeven – het volgende.
Ten aanzien van vraag 1. Is gewicht en/of gewichtsverlies van (doorslaggevende) betekenis voor de vaststelling van de aanwezigheid van benzodiazepines in de urine?
De verdeling van een stof over het lichaam en de uitscheiding van de stof kan bij corpulentie afwijken van de gemiddelde waarden die gemeten zijn bij personen met een ‘normaal’lichaamsgewicht. In het algemeen is het percentage vethoger bij corpulente personen. Uit de in de literatuur beschreven variabelen voor diazepam kan worden afgeleid dat diazepam bij gebruik van eenzelfde dosis voorafgaand aan het staken, bij obese personen gemiddeld langer in het bloed(en de urine) aantoonbaar kan zijn dan gemiddeld bij niet-obese personen. Op grond van de halfwaardetijd (t1/2) zou de aantoonbaarheidsduur 2-3 keer zo lang kunnen zijn bij obese personen in vergelijking met niet-obese personen.

Ten aanzien van vraag 2. Kan een score van 2758 benzodiazepines in de urine op 15 juli 2003 worden verklaard uit het gebruik van grote hoeveelheden medicijnen tot juni 2003? Wat is de betekenis van een lichaamsgewicht van 170 kilohierbij? En wat is de betekenis van 30 kilo gewichtsverlies na begin juni 2003?
Bij de analysemethode die gebruikt is om de aanwezigheid van benzodiazepines in de urine te meten, worden zowel diazepam als de omzettingsproducten gedetecteerd. Op grond van het meetresultaat in de urine op 15 juli 2003 is niet teherleiden wat het gebruik kan zijn geweest tot juni 2003. Bloedconcentraties van diazepam en de individuele omzettingsproducten zouden hiervoor beter geschikt zijn.
Een lichaamsgewicht van 170 kilogram kan passen bij een langere aantoonbaarheidsduur van benzodiazepines in bloed en urine, na het staken van de medicatie, in vergelijking met niet-obese personen. Aangenomen wordt dat bijgelijkblijvend lichaamsgewicht diazepam ook bij een lichaamsgewicht van 170 kilogram, na maximaal 14 dagen grotendeels uit het lichaam is uitgescheiden. Dit past bij de termijn van 14 dagen die door het Delta lab gehanteerd wordtals aantoonbaarheidsduur na het gebruik van valium (zie uitspraak beklagcommissie d.d. 18 december 2003).
Door sterk gewichtsverlies kunnen de concentraties benzodiazepines in het bloed en de urine toenemen, door vrijkomen van deze stoffen uit het vetweefsel. Door het gewichtsverlies zullen de voornoemde variabelen voor diazepam ookveranderen tot waarden die passen bij een persoon met een meer ‘normaal’gewicht.
Het is echter niet mogelijk een nauwkeurige inschatting te maken van:
-het tijdsbestek waarin de variabelen in ‘normaal’waarden veranderd zullen zijn;
-de snelheid waarmee de in het vetweefsel opgeslagen benzodiazepines uitgescheiden worden.
Verder is niet bekend:
-of de hoge uitslagen corresponderen met de periode van afvallen;
-of de urine voor de analyse in het laboratorium gedeconjugeerd wordt.
Geconcludeerd kan worden dat het niet mogelijk is met zekerheid uit te sluiten dan wel te bevestigen dat de score van 2758 benzodiazepines in de urine op 15 juli 2003 het gevolg kan zijn van het gebruik van grote hoeveelhedenbenzodiazepines tot juni 2003 in combinatie met een sterk gewichtsverlies.

4. De beoordeling
De directeur heeft zich in zijn nadere reactie voor het eerst op het standpunt gesteld dat klager niet is afgevallen en dat nader onderzoek door de medische dienst noodzakelijk is. De beroepscommissie acht aannemelijk dat klager welaanzienlijk is afgevallen. Klager heeft zich steeds op dat standpunt gesteld en de directeur heeft in de beklagfase en tijdens de mondelinge behandeling van het beroep dat standpunt op geen enkele wijze ter discussie gesteld.

Nu uit het deskundigenrapport kan worden afgeleid dat diazepam bij gebruik van eenzelfde dosis voorafgaand aan het staken, bij obese personen gemiddeld 2 tot 3 keer zo lang aantoonbaar kan zijn in de urine dan gemiddeld bijniet-obese personen en niet met zekerheid kan worden uitgesloten dat de score van 2758 benzodiazepines in de urine op 15 juli 2003 het gevolg kan zijn van het gebruik van grote hoeveelheden benzodiazepines tot juni 2003 incombinatie met een sterk gewichtsverlies, acht de beroepscommissie het onvoldoende aannemelijk dat door klager verboden middelen zijn gebruikt. Omdat dat gebruik voor de directeur aanleiding is geweest om de onder a. en b. genoemdebeslissingen te nemen, kan de uitspraak van de beklagcommissie niet in stand blijven en zal het beklag op die onderdelen alsnog gegrond worden verklaard.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, zal de beroepscommissie aan klager, terzake van het door hem ondervonden ongemak, een tegemoetkoming toekennen van € 82,50,=.

Met betrekking tot de onder c. genoemde klacht overweegt de beroepscommissie dat zich tussen de stukken een afwijzende beslissing van de directeur op de eerste verlofaanvraag van klager bevindt d.d. 17 november 2003. Het verlof isafgewezen vanwege een positieve score op harddrugs op 15 juli 2003. Er is dus geen sprake van het niet in behandeling nemen van klagers verlofaanvraag. Gelet hierop zal het beroep op dit onderdeel ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel a. en b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 82,50,=.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel c. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. H.B. Greven en mr. R. Weenink, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 15 juni 2004

secretaris voorzitter

Naar boven