nummer: 04/139/GA
betreft: [klager] datum: 25 mei 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 27 januari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.H.J.Barten, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak d.d. 8 januari 2004, verzonden op 20 januari 2004, van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zuid-Oost, locatie Maashegge te Overloon, voor zover deze de vaststelling van eentegemoetkoming betreft,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 2 april 2004, gehouden in de p.i. Vught, is klagers raadsman voornoemd gehoord.
Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
De directeur van de locatie Maashegge is niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
De beklagcommissie heeft een tegemoetkoming van € 30, = vastgesteld vanwege de gegrondverklaring van klagers beklag betreffende een ordemaatregel van plaatsing in afzondering voor de duur van maximaal veertien dagen, ingaande op 5september 2003 te 09.35 uur en eindigende uiterlijk op 19 september 2003 te 09.35, in afwachting van een door de selectiefunctionaris te nemen plaatsingsbeslissing, wegens het positief bevonden zijn op het gebruik van cocaïne, op degronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De tegemoetkoming is te gering omdat klager voorafgaand aan de overplaatsing naar de p.i. Roermond zeven dagen in een isoleercel heeft verbleven en vervolgens tien dagen in de p.i.Roermond heeft doorgebracht. De plaatsing in de isoleercel en de overplaatsing hebben tot gevolg gehad dat klager gedurende zeventien dagen niet bij zijn werkgever heeft kunnen werken, tengevolge waarvan hij een bedrag van € 60,-aan inkomen heeft gemist. Een achteraf onjuist bevonden plaatsing en verblijf in een isoleercel gedurende zeven dagen, kan naar analogie met een vergoeding voor ten onrechte ondergane voorlopige hechtenis met beperkingen wordengesteld op een vergoeding van
€ 100,- per dag, derhalve € 700,-. In totaal had klager een tegemoetkoming van € 760,-- dienen te worden toegekend.
De directeur heeft zich in zijn schriftelijke reactie niet over de hoogte van de tegemoetkoming uitgelaten.
3. De beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de beroepscommissie het volgende gebleken. Op 1 september 2003 is bij klager een urinecontrole afgenomen. Op 5 september 2003 bleek de uitslag positief en is klager in afzonderinggeplaatst voor de duur van maximaal 14 dagen. Tevens is op die datum een contraexpertise aangevraagd. Toen de uitslag daarvan uitbleef is door de directeur op 12 september 2003 navraag gedaan bij het Deltalab. Daaruit bleek dat ergeen onderzoek was gedaan omdat het aangeboden urinemonster was zoekgeraakt. De opgelegde maatregel is op die datum opgeheven.
Nu contra-expertise niet mogelijk is gebleken, buiten schuld van klager, moet het er voor gehouden worden, dat de urinecontrole niet naar behoren is verricht. Onder die omstandigheden is klager ten onrechte de maatregel vanplaatsing in afzondering opgelegd. Nu de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing niet meer ongedaan te maken zijn, wordt klager een tegemoetkoming toegekend voor het door hem ondervonden ongemak; schadevergoeding is in dezeniet aan de orde. Nu klager feitelijk zeven dagen in afzondering heeft verbleven, komt hem de na te noemen tegemoetkoming toe.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de hoogte van de tegemoetkoming gegrond en vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
Zij bepaalt dat klager een tegemoetkoming van € 70,-- toekomt.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. U. van de Pol en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 25 mei 2004
secretaris voorzitter