Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0244/TP, 14 mei 2004, beroep
Uitspraakdatum:14-05-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/244/TP

betreft: [klager] datum: 14 mei 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 11 februari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift , ingediend doormr. M.Th.M. Zumpolle, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 17 februari 2004 verlengd tot en met 16 mei 2004.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 5 januari 1995 ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 12 november 1996. Klager is op 29 januari 1998 opgenomen in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht (hierna Van der Hoevenkliniek). Op 14 maart 2003 heeft klager zichaan de behandeling onttrokken. Op 21 augustus 2003 is klager gearresteerd en sindsdien verblijft hij als passant in afwachting van zijn herplaatsing in een tbs-inrichting in het huis van bewaring (h.v.b.) Nieuwegein te Nieuwegein.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is tijdens een verlofsituatie niet tijdig teruggekeerd naar de Van der Hoevenkliniek. Hij is gearresteerd in verband met verdenking dat hij zich schuldig had gemaakt aanstrafbare feiten en verblijft sinds 21 augustus 2003 in het h.v.b. Het ministerie heeft bepaald dat de Van der Hoevenkliniek klager weer dient op te nemen teneinde de behandeling voort te zetten. Sinds augustus 2003 staat klager opde wachtlijst van de Van der Hoevenkliniek. Gedurende het verblijf in het h.v.b. staat de behandeling stil. Dit is contraproductief. In de bestreden beslissing wordt daarmee geen rekening gehouden. Evenmin blijkt daaruit waaromklager nog niet geplaatst kan worden in de Van der Hoevenkliniek. De officier van justitie heeft inmiddels besloten om klager niet verder te vervolgen. Klager heeft de verdenkingen ontkend. Niet vast is komen staan dat klager zichopnieuw heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel ongegrond zijn, nu klager tijdig is gehoord en de beslissing tijdig aan hem is uitgereikt.
Het beroep zal tevens materieel ongegrond zijn. Klager heeft uit eigen beweging de behandeling voor lange duur verlaten. Voorts is verdenking ontstaan dat klager zich tijdens zijn onttrekking aan detentie had schuldig gemaakt aanstrafbare feiten. Een gerechtelijk onderzoek dat daarnaar heeft plaats gevonden is recent afgesloten. De officier van justitie dient een beslissing te nemen omtrent klagers eventuele verdere vervolging. Ten tijde van de bestredenbeslissing verbleef klager zes maanden in een h.v.b. Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. DeMinister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf, hij verblijft daar op een reguliere verblijfsafdeling, geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b.onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. Blijkens de overgelegde medische verklaring d.d. 17 maart 2004 is klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in eenh.v.b. moet worden aangemerkt.

D.d. 16 maart 2004 is door de officier van justitie in het arrondissement Utrecht besloten om niet tot verdere vervolging van klager over te gaan in verband met de reeds lopende tbs.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager ten tijde van de bestreden beslissing als gevolg van het capaciteitstekort niet kon worden geplaatst in een tbs-inrichting.

Klager is na een verblijf van ruim vijf jaar in de Van der Hoevenkliniek wegens onttrekking aan zijn tbs-behandeling waarna hij verdacht werd van betrokkenheid bij strafbare feiten als tbs-passant ter herselectie geplaatst in heth.v.b. Nieuwegein. In gevallen als de onderhavige beoordeelt de beroepscommissie de verlenging van de passantentermijn als ware klager passant ter eerste selectie.
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 22 april 2004, 04/74/TP, heeft overwogen, is in beginsel in het geval van een herselectie na ontvluchting een passantentermijn van negen maanden (nog) niet onredelijk en/of onbillijkte achten. Nu klager ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing zes maanden als tbs-passant in een h.v.b. verbleef, kan niet worden geoordeeld dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afwegingvan alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Uit de medische verklaring d.d. 17 maart 2004 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Utrecht blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in het huis vanbewaring als onverantwoord moest worden beschouwd. De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 17 februari 2004 tot en met 16 mei 2004 niet in strijd is met de wet.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

04/244/TP

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 14 mei 2004

secretaris voorzitter

Naar boven